Gar kein Hauch ist mein Gedicht:
Wenn ich nicht red', bild' ich nicht.
Maar over het algemeen zijn deze gedichten, door hun simpelheid en directheid, echt en zuiver vrouwelijk en daardoor sympathiek.
Wel grijpen zij soms te hoog. De vier grote gedichten van Kinderleven kunnen niet doen vergeten, hoeveel scherper indringend, plastischer en bewogener de geniale Dèr Mouw in zijn Nagelaten Verzen een dergelijke stof verwerkt heeft. Ook vertonen daardoor andere gedichten soms een zonderlinge vermenging van bewerenden en geëxalteerden toon terwijl de eigenlijke extaze niet tot ons over komt.
In Stormvloed doet de dichteres voor het eerst iets van regelrechten invloed van haar groten vader bespeuren. De driemaal herhaalde aanvang der strophen met Zolang duidt zelfs op een directe reminiscentie aan den viermaal herhaalden aanvang met Zoolang in Begeerte, (in Verwey's prachtigen bundel Het Zichtbaar Geheim); en in het slotvers der derde strophe (Rondom mijn hoofd), aan het slotvers van de tweede strophe (Boven Zijn hoofd) en de laatste strophe (Rondom Zijn hoofd) van Paschen (uit Het Blank Heelal).
Maar ook in ruimeren zin is de litteraire ascendentie, is - hoe zou het ook anders kunnen - de spheer van het Beweging-milieu, zij het niet doorlopend en soms slechts in een nauw merkbaar detail, in haar nawerking onmiskenbaar. Ook - waarom het niet toe te geven - in haar keerzijde: een soms al te huisbakken, platvloerse nuchterheid, die dan niet als een volgehouden en bewust litterair middel optreedt (Penning), dat een eigen Hollandse intimiteit schept, maar als een bepaald storende en uit den toon vallende lapsus. Zo de twee slotverzen van Het Ouderhuis, of een vers als waarmee Gerda II aanvangt:
Toen kwam het huwlik en de kind'ren kwamen,
of de nuchter zakelijke mededelingen die men verspreid vindt in Het Eigen Huis.
De laatste afdeling bevat weder voornamelijk de als symbool ervaarbare gestalten, welke innerlijke toestanden, gebeurtenissen, of bewegingen veruitwendigen, gelijk wij ze reeds in Golfslag leerden kennen. Het persoonlijk menselijke wordt ermede in groot omlijnde veralgemeningen vastgelegd: De Delver, De Melaatse, De Nar, De Afvallige Monnik, Rogge, Aan de Schildpad in mijn Vijver enz. Als voorbeeld volge hier