twee handen vol papiersnippers. Die hield ze buiten het venster, en de storm likte ze van haar handen, joeg ze ver over de dennen weg het park in’.
Het statische beeld, ik zei het reeds, is voor Walther von Hollander typerend. Vaak is het van voornamen humor, die met een enkel detail wordt veroorzaakt. Peipper, de pachter van een buitengoed in Pommeren, die zijn buurvrouw met een geheime liefde vereert, komt bij haar op bezoek. ‘Toen ze het huis uitkwam (...) hield de wagen van den heer Von Peipper voor de deur stil en de pachter met den treurigen Caesarkop steeg uit, een ananasplant met een opgebonden ananas op zijn arm, die hij als een entreebiljet naar Gesine uitstrekte.’ Mij herinnerde dit trekje sterk aan de passage uit Von Hollander's prachtige novelle Tatjana (uit Der Eine und der Andere, zwei kleine Romane, 1925), waar Prantikoff Tatjana in haar hotelkamer opzoekt: ‘'s Avonds verscheen Prantikoff. Drie knechten in zijn gevolg. Die droegen reusachtige seringenbomen, zetten ze, zes stuks, midden in de kamer en gingen zwijgend heen. Prantikoff stond met zijn hoed in zijn hand, tussen de seringenbomen. Zijn jaskraag stond wat van zijn hals af en gaf zijn figuur iets aandoenlijks. Hij durfde niets te zeggen. Tatjana zei ook niets. Maar ze was blij, dat er iemand was. De eenzaamheid was haar onverdraaglijk. Zo verward was ze. “Nu, komt u dan maar”, zei ze eindelijk en stak een hand door de seringenbomen.’
Ik heb er hierboven op gewezen dat Alle Straszen führen nach Haus een bijzonder evenwichtig boek is. Dialoog en descriptie wisselen af in juiste verhouding en afmeting. Toch doet deze schrijfwijze allerminst verouderd aan. Dit is traditie, de beste klassieke romantraditie. Maar zij is niet verstard doch levend gehouden. Een organisch verband bestaat steeds tussen het zieleleven der personen en de, nergens overbodige of te uitvoerige, descripties, voor welke laatste dan ook het woord geldt: un paysage est un état d'âme.
De twee mannelijke hoofdfiguren, onwrikbaar vast van karakter, bezitten deze vastheid alleen diep aan den binnenkant. Voor het overige hebben zij, als alle andere figuren van dit boek, het nomadische, het tastend, peilend onvatbare, het zwevend romantische, dat Von Hollander zo onromantisch exact, zo zonder tasten, met vaste hand heeft uitgebeeld.
Een precieze concretisering van vage nuances der ziel vindt b.v. de reeds genoemde Gesine, over haar bigotten vader en buitenlandse moeder sprekend, in een enkele korte formule: ‘Vader