in het leven riep. Maar zij werkt in die oudere traditie van 1910, en zonder dat haar poëzie daarom epigonistisch genoemd mag worden, d.w.z. zonder het woordgebruik van Holst en Buning klakkeloos overgenomen te hebben, dat een geheel vorig tijdvak overwoekerd heeft. Dat bij een zo jonge dichteres invloeden aan te wijzen zijn, niet alleen van Bloem, maar ook, (o.a. in Het Verdronken Kind) van Nijhoff, spreekt bijna vanzelf. Zij zijn echter in een eigen toon opgenomen en dus aanvaardbaar. De ogenschijnlijke simpelheid van C. Eggink's vorm is niet de primaire uiting ener gemakkelijke ontroerbaarheid. Deze verzen zijn klaar als kristal, maar ontspruiten aan een schier mannelijke bezonkenheid en beheersing. Ze zijn kunstig geciseleerd, resultaat van overwogen en kundige techniek. Zij zijn muzikaal; maar ook daarin zeer ingehouden, drijven ze niet op hun welluidendheid. Vooral in de kleinere gedichten blijkt, dat een zekere streng besloten structuur het stromende gevoel intoomt tot een bijna epigrammatische precisie. Ongewoon nauwkeurig en doordacht van woordkeus zijn gedichten als De Heks en De Luiaard samengesteld. Wordt dit element geheel één met een doorbrekende innigheid van het elegisch-vrouwelijke, dan krijgt men zoiets volmaakts als Liedje, waarbij het woord ‘klassiek’ stellig op zijn plaats is. Overheerst het mannelijk-constructieve, dan ontstaat een tot tucht bedwongen beschouwelijkheid gelijk in De Keuze, dat uit de school van Verwey had kunnen zijn. De Verlaten Tuin, een prachtig gedicht, is een voorbeeld van de alleszins vruchtbare wijze, waarop Bloem's invloed tot een eigen bezit verwerkt is.
Deze poëzie is introspectief: de buitenwereld wordt niet, als bij Truus Gerhardt, uit zinnenlust en om zichzelfs wil waargenomen, maar is de aanleiding om zich in het eigen sentiment te verdiepen. C. Eggink bewoont een ‘schiereiland’; de strook die haar met de overige wereld verbindt is smal. Zij heeft zich, in haar verzen, van die wereld teruggetrokken. Maar na haar gekend te hebben. Daarom heeft haar vers dien echten, doorleefden toon, die volheid en geladen kracht, ondanks de onlust van het gevoel, die al onze waarachtige dichteressen, door de tijden heen, gehad hebben.
Dat hoort ook bij haar persoonlijkheid, die nooit in bleke abstractie of logische vaardigheid zou vervallen. Blond als het rijpe koren, heeft zij dien franken, helderen oogopslag van wie uit een zeevaardersgezin komt. Zij is snel en gedecideerd in haar spreken, spottend en impulsief, beschroomd voor gevoels-