| |
Kitty de Josselin de Jong
Wanneer het oog vermoeid is van het waarnemen, de geest ontmoedigd en niet levenskrachtig genoeg meer om altijd maar in zich te blijven opnemen, dan zal de kunstenaar de beelden uit de wereld en de natuur, die hij wil afbeelden, niet nauwkeurig bekijken, niet zorgzaam met het oog aftasten, alvorens hij zijn
| |
| |
re-producerende (letterlijk: her-scheppende) taak begint. Hij vertrouwt, ervaring en herinneringsmateriaal genoeg te bezitten om zich, bij het tot leven brengen dier hem zo overbekende werkelijkheid, te laten leiden door de voorstellingen, die hij daaromtrent in zijn bewustzijn ronddraagt.
Dat de voorstellingen tot vaste beeldcomplexen verstard zijn, dat zij uiteraard van de werkelijke gezichts- e.a. beelden belangrijk afwijken, en een automatische, naar psychologische wetten ontstane geleidelijke verandering ondergaan die ze meer en meer van de te weinig nieuw-aangevulde, corrigerende en controlerende zinswaarnemingen verwijdert - deze consequentie wordt dan door den kunstenaar, hetzij weloverwogen en dan als een bedoeld en door hemzelf gewild stijlmiddel van artistieke expressie, hetzij onwillekeurig en zonder dat hijzelf het weet, aanvaard. De beelden, eens in de natuur en de natuurlijke wereld ontwaard, worden nu niet meer om zichzelf gegeven, maar als onvermijdelijk element in de uitdrukking van geestelijke intenties opgenomen. Zij worden afgekort en gedeformeerd, hun vormen worden globaal samengevat en enkel in hun sprekendste trekken, als het ware pro memorie, vermeld.
Niet alleen uit de vermoeidheid van het oog kan deze gesteldheid, die de romantische gesteldheid wordt genoemd, voortkomen. Zij kan ook haar bron vinden in een overmaat van emotie of in een eigenzinnige, eenzijdige wilsspanning van den geest, die aan de natuurvormen hun oorspronkelijk karakter ontlenen en dit wijzigen onder de dwingende macht van een bepaalde gevoelsrichting of intellectuele opvatting.
Al zullen beide oorzaken, de vermoeidheid van het receptief vermogen en het meer op den voorgrond treden van de actief ingrijpende persoonlijkheid van den kunstenaar meestentijds wel samengaan, toch is het voor een practische werkmethode bij het beschouwen van kunst dienstig, die twee momenten van elkander te onderkennen. Want hun uitwerking is enigszins verschillend. Depositieve bron van gemoedsbeweging of levensbeschouwing (eventueel ook elk verstandelijk inzicht) wijzigt de natuurlijke vormen door ze tot dienstbaar deel van een, vaak ontstellend onverwachte en moeilijk toegankelijke, eigen conceptie te onderwerpen, en vernieuwt hen dus in zeker opzicht. De andere, negatieve, bron van romantische vormverandering: de weerzin tegen de realiteit, de oververzadigdheid van het genot der zintuiglijke waarnemingen, maakt, om zo te zeggen, een stenogram van de levende vormenwereld, niet door deze te vernieuwen
| |
| |
maar door haar tekenen te ontlenen aan overeengekomen en algemeen begrepen wetten, historische of actuele stijlen, kortom aan een conventie.
Een conventie behoeft, ook in de kunst, niet een dode en verdorrende factor te zijn, mits zij een groeiende, wordende, in haar ontstaan betrapte conventie is. Doch wanneer dit niet het geval is, wanneer aan een conventie die niet aan den eigen tijd ontspruit wordt toegegeven, dan ontstaat de in den slechten zin conventionele kunst.
Sentimentaliteit is een der vele kenmerken van deze laatste soort van conventie. Sentimentaliteit is lang niet altijd vals gevoel, en evenmin steeds overgevoeligheid. Sentimentaliteit kan ook zijn: de romantische, niet meer aan de werkelijkheid getoetste gevoelsmoeheid, die om des kunstenaars sentimenten uit te drukken gemakshalve en kortheidshalve grijpt naar de conventie, naar de nu eenmaal algemeen aangenomen gevoelens. Zij reageert op elke situatie met de verwachte, daar eens voorgoed bij passende en als vaststaande standaard overeengekomen gemoedsbewegingen. Een door zulke gevoelens gedreven uitdrukkingswijze en vormtaal noemen wij conventioneel en sentimenteel, zij het niet in de slechtste betekenis, gelijk het valse gevoel.
Het is deze uitdrukkingswijze, deze vormtaal die den roman Het Antwoord van mejuffrouw De Josselin de Jong bedorven hebben. Deze schrijfster bezit zonder twijfel een degelijk en tot goede karakteruitbeelding bekwaam talent, en had zij haar roman van sentimentaliteit kunnen vrijhouden dan zou zij ons stellig een werk van betekenis geschonken hebben. Haar overigens niet alledaags onderwerp bood echter bij uitstek het gevaar, tot conventionele sentimenten aanleiding te geven, en dit gevaar is zij niet kunnen ontkomen. Haar van compositie zeer bezonnen boek blijft intussen toch nog verdienstelijk, want het strekt haar tot eer, dat niet zozeer de behandeling van de stof, de psychologie van haar personen, tot de romantische sentimentaliteit der conventie ontaard zijn - hoewel toch de vrouwelijke hoofdfiguur, wier levensgang ons wordt geschilderd, een lichamelijk mismaakte is - dan wel de taal en de toon.
Maar dat is ondertussen al erg genoeg. Sommige passages druipen van de zoetelijke en onverdraaglijk lieve weeheid die men helaas zo vaak bij onze vrouwelijke auteurs aantreft. En dat is dubbel jammer, omdat het boek zovele goede eigenschappen heeft, die het anders hadden kunnen redden. Het korte, een- | |
| |
vormige en daardoor soms wel ietwat vermoeiende rhythme van dit proza had zich er bij uitstek toe geleend, een zuiverder gevoelstaal aan het woord te laten komen dan hier en daar het geval is. Voor wie weinig en weinig critisch plegen te lezen, en nu eenmaal niet, als ik, een zo onmiddellijk en hevig bezwaar in zich voelen tegen de nagevolgde, overeengekomen, aan voor de hand liggende schemata ontleende uitdrukkingsgewoonten, zal echter deze dikwijls ondanks dat alles tedere en fijne roman toch nog veel te genieten kunnen geven.
Inmiddels betekent Het Antwoord een ondubbelzinnige vooruitgang bij den novellenbundel Dissonanten en, gelijk te verwachten was, is Kinderen en Menschen weer veel beter dan het vorige boek. De hierboven bedoelde eigenschappen hebben thans voor een soberder en zuiverder vormgeving plaats gemaakt. En al is dit werk in geen enkel opzicht vernieuwend of baanbrekend, het sluit aan bij de beste traditie van ons psychologisch proza, zonder daarom met verouderd naturalistische detailleringen bezwaard te zijn. Deze novellenbundel is het werk van een begaafd en gevoelig schrijfster, die haar grenzen kent en haar stem niet overschreeuwt, die kundig is zonder opzettelijkheid, ontvankelijk zonder ophef, navrant zonder pathos. Sympathiek en eerlijk werk van een scherp waarneemster, die niet aan de oppervlakte blijft, al gaat zij evenmin tot de diepste ontleding, en die in korte en treffende taferelen een beeld geeft van kinderleven, en de kleine vreugden en grote smarten daarvan. Natuurlijk dringt een boek als Van Oudshoorn's Pinksteren veel verder in de werkelijkheid door. Maar Van Oudshoorn, een van onze grootste schrijvers, is nu eenmaal reeds bij zijn leven vergeten, terwijl men binnen- en buitenslands allerlei tweederangs figuren bejubelt. Het zij zo: de echte litteratuurminnaars, hoe gering in aantal, zullen hem in hun hart de plaats blijven geven die hem toekomt.
Nederlandse kunst is in het algemeen wars van uiterlijkheid; althans door de geschiedenis heen is zij dat geweest. Zij is van aanleg en overlevering intiem, naar binnen, naar het besloten innerlijke, het niet al te snel ontroerbare gericht. Dit is immers ook in overeenstemming met den Nederlandsen volksaard, en misschien is het ruwe, onherbergzame klimaat van deze lage, grijze noordelijke zee-landen wel mede oorzaak geweest van die op het vertrouwelijke en geschakeerde gerichte, geïntroverteerde aandacht. Het is waar dat door en met deze traditie een psychologisch-naturalistisch gezins- en binnenhuisgenre in onze
| |
| |
letteren is gaan overwegen, dat na korten bloeitijd jaren lang als met een loden gewicht elke litteraire opleving onderdrukt heeft. Eerst onze tijd heeft zich eigenlijk ten slotte van dien druk weten vrij te maken. Maar het valt niet te ontkennen dat daardoor onze letterkundige inzichten niet altijd geheel ontkomen zijn aan de onbillijke eenzijdigheid, de verblindheid tegenover het voorafgaande, die een generatie van vernieuwers nu eenmaal uiteraard eigen moeten zijn. Zeker, de litteratuur van ons land was langen tijd in het klein en knus schilderachtige vastgelopen, waartegen de bekende karakteristiek van Potgieter reeds stelling nam, en dat in Verwey's dialoog over de Camera Obscura goed getypeerd is. Maar elke bloeitijd heeft zijn verval, elke richting haar keerzijde, en het zou onjuist zijn een ganse litteratuursoort alleen om de overlevering waarin zij wortelt af te wijzen, als nu eens deze soort door de invloeden van den modernen tijd op het hedendaagse gemoedsleven, verouderde kenmerken verloren heeft en, gelijk bij mejuffrouw de Jong het geval is, vrij van decadente overblijfsels volop levensvatbaarheid in het heden behouden heeft.
Het is niet alleen in dit opzicht, dat de ascendentie van dezen novellenbundel zichtbaar is. Ook wat het gegeven betreft, het leven van het kind, kunnen onze letteren een rijken oogst van treffende en overtuigende uitbeeldingen aanwijzen - vooral in den lateren tijd, van Jaapje tot Kees de Jongen - waar dit werk bij aansluit. Met fijne, voorzichtige en rake trekken, en toch zonder peuterigheid, geven deze acht novellen kernachtige aperçus van het kinderleven. Geduldig en liefderijk moet de observatie geweest zijn, maar de weergeving is nergens gerekt of uitgesponnen, en boeit door de kracht, die van het natuurlijke uitgaat. Dat natuurlijke waait een auteur niet aan, maar wordt eerst na een moeizame verovering der technische kundigheid verkregen, wanneer de litteraire middelen zozeer worden beheerst, dat voor den lezer van dien strijd om de verovering van den alleen zuiveren vorm niets meer te bespeuren is: het lijkt dan vanzelf tot stand gekomen. Het strekt deze schrijfster tot niet geringe eer, dat zij dit thans, voor het eerst, heeft bereikt, temeer daar zij het zichzelf niet gemakkelijk heeft gemaakt.
In Wending is de schrijfster weder een stap verder gegaan en vrijwel geheel los gekomen van wat het psychologisch genre met verleden bezwaarde. Het verhaal is strakker, sneller, overzichtelijker en meer op het essentiële gericht. Het lijkt in één vaart geschreven, en dit nieuwe tempo maakte ook den bouw door- | |
| |
zichtiger. Dit boek van mejuffrouw de Josselin de Jong is ingetogen en aristocratisch. Niet om het gegeven, dat natuurlijk voor zulk een qualificatie een volkomen onjuiste maatstaf zou zijn. Maar omdat zij meer aanduidt dan zegt, meer achter de woorden laat vermoeden dan uitspreekt, minder van een realiteit dan wel van een gedachtengang uitgaat. Haar werkwijze maakt minder zichtbaar, en het sentiment blijft verborgener. Weer typisch Hollands is de voorname terughoudendheid waarmede de schrijfster van Wending het veelbewogen leven van haar hoofdpersoon samenvat. Zonder een ‘roman à thèse’ of een probleemroman te zijn, raakt het, door de geheel andere levensspheer waarin het zich afspeelt, toch aan verschillende vraagstukken, het kunstenaarschap, de liefde, het huwelijk, het moederschap en vaderschap betreffende.
1933; 1936
K.H.R. de Josselin de Jong, Het Antwoord. Amsterdam, J.M. Meulenhoff.
K.H.R. de Josselin de Jong, Kinderen... en Menschen. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1934
K.H.R. de Josselin de Jong, Wending. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1936 |
|