ter aan, niet dan na het meisje een week lang, onder de bedreiging daarmede, in het onzekere te hebben gelaten. Het moet binnen het uur de woning verlaten. Ten slotte komt zij achter een aantal frauduleuze handelingen van den winkelier: wijnvervalsingen, douane-ontduikingen enz. Als een vlieg in het web laat zij hem weken lang spartelen, hem kwellend met vage toespelingen op haar ondervraagd worden door politie-ambtenaren, hem in het onzekere latend over wat dezen weten en zij al dan niet jegens hen loslaat. Haar slachtoffer, tot den uitersten angst voor gevangenisstraf gebracht, - hij hangt geheel van haar beëdigd getuigenis af -, geeft haar dan eindelijk den laten en afgedwongen triomph, dien haar wraakgevoel onbewust verwachtte. De toenadering, door wat in den grond niet anders dan afpersing was tot stand gekomen, aanvaardt zij verbeten en kalm bewust. ‘Zij gevoelde geen vreugde, maar zij beantwoordde zijn kussen.’ Wanneer hij ingeslapen is, staat zij op en zet, op haar kamer terug, de gaskraan open. Marthe Munk wordt 's ochtends dood gevonden; de man, tot wien het gas
eveneens is doorgedrongen, komt met zijn krachtig gestel de vergiftiging te boven. De belangrijkste getuige is nu gestorven: de wijnvervalsing is niet te bewijzen, voor de smokkelarij komt hij er met een geldboete af. ‘Zijn favoriete’, aldus het slot, ‘heet Magdalena Weisz en is winkeljuffrouw bij hem. De zaak loopt niet slecht. Aan Marthe Munk denkt hij zelden en zonder emotie.’ We vinden hier een romantiek, die vrij verwikkeld is. De vertelling stijgt naar den typisch romantischen climax van een fatalen ondergang, - echter een ondergang waarin de persoonlijkheid der tevoren tevreden, dof geresigneerde vrouw, eerst miskend en onopgemerkt, eigenlijk eerst wordt geboren en zichzelf vindt. Een ondergang die evenzeer deze vrouw vormt en verklaart, als dat hij uit haar aard voortkomt.
Het geschrift van Alfred Neumann is nerveus, cosmopolitisch, en doet daardoor uiterlijk modern aan. Zijn novelle, die in 1933 voor het eerst in boekvorm verscheen, werd wel in een veel breder, opener en levendiger geestelijk milieu geschreven dan dat, waarvoor zij het imprimatur verkreeg. Ik las haar in die voortreffelijke Neue Merkur (7e jaarg. No. 8, van Mei 1924) waarin zij door uitnemende bijdragen omgeven stond: Carl Brinkman, Über Demokratie, dat eindigde: ‘Echt is niet een mens, aan wien mensen zich onderwerpen, maar slechts de gedachte, die mensen verenigt’; Ernst Robert Curtius met een magistraal artikel over den Fransen dichter Paul Valéry, en met onovertroffen ver-