ring voor de drie onnavolgbare, bitterzoete novellen van Nescio juist in de vijftien jaren na den wereldoorlog, waarin de culturele wijzigingen zich zo ingrijpend en schoksgewijze hebben voltrokken, in geen enkel opzicht minder is geworden maar zo mogelijk nog toegenomen, dat spheer, toon en gevoelsinhoud ervan even nieuw en fris, ja even hedendaags aandoen als bij de eerste verschijning, ziet, dat mag toch wel een wonder heten. Een buiten het litteraire leven staand, volkomen onbekend auteur schrijft drie onmiddellijk als meesterlijk erkende verhalen, laat daarna nooit meer iets van zich horen, en na jaar en dag zijn deze verhalen in geen enkel opzicht verouderd. Conclusie: zij zijn dus met de culturele ontwikkeling meegeëvolueerd, omdat ze hun tijd ver vooruit waren, omdat ze alle elementen van vernieuwing in zich droegen, die eerst langzamerhand en tot heden toe algemeen doordrongen en aesthetisch gemeengoed werden. Dit nuchtere, sobere, rake proza, dat altijd spreekt en nooit galmt of declameert, dat met de fijne ironie ener critische persoonlijkheid en echt Hollandsen humor het werkelijke leven met wijsgerige scherpzinnigheid in nauwkeurige woorden vertolkt, het vertegenwoordigt juist de schrijfwijze en de levenshouding waar de toonaangevende, levenskrachtige, opkomende jongere en jongste auteurs van nu zich op toeleggen en hun beste werken in voortbrengen.
Het werkelijke leven, zei ik. Hier is niets ‘woordkunstig’, ondanks de feilloze knapheid, niets geforceerd of mooidoenerig. Eenvoud en diep menskundig inzicht hebben de figuren van Nescio tot onvergetelijk leven gebracht. Ik wil den inhoud dezer vertellingen hier niet resumeren: ik zou eraan tekort doen. Want wat is deze inhoud zonder die zeer eigen, zeer curieuze toon en spheer, zonder de wijze en weemoedige, diep ontroerende stem van den schrijver, die den lezer pakt en niet meer loslaat eer de laatste bladzijde gelezen is?
Er is nauwelijks een der jongere essayisten, die niet zijn aanhankelijkheid aan dit boek van Nescio heeft betuigd. Greshoff, Ter Braak, Du Perron, Donker e.a. hebben het met lof genoemd. Nijhoff heeft op dit werk gewezen als behorend tot de vier of vijf voortbrengselen van onze na-tachtigse litteratuur, die representatief en belangrijk genoeg zouden zijn om als Nederlandse proza-bloemlezing in de Europese talen te worden vertaald.
1933
Nescio (J.H.F. Grönloh), Dichtertje, De Uitvreter, Titaantjes.
Tweede druk. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1933