| |
Magiër der werkelijkheid
De schaduw is de tegenstelling van het licht, maar zij ontstaat er tevens door. Vaak ziet men zo ook in de litteratuur een stroming opkomen uit strijd en afweer tegen een vorige stroming, doch men dient dan niet uit het oog te verliezen dat zij het maaksel, de vrucht, het onmiddellijk gevolg van die vorige, tegengestelde stroming is, en zonder haar niet bestaan zou hebben.
Het expressionnisme was een streven naar een dynamisch ver- | |
| |
hevigde en versterkte uitdrukking van het uitsluitend karakteristieke. In zover was het dus in lijnrechte tegenspraak met de richting der nieuwe zakelijkheid, die de dingen zonder nadruk, in een koel helder licht voor zichzelf liet spreken. Maar de nieuwe zakelijkheid was anderzijds, technisch beschouwd, een voortzetting, een direct uitvloeisel van het expressionnisme, in dezen zin dat dit laatste reeds tot een verstrakten zinsbouw (nog niet: woordkeus) zijn toevlucht had genomen en het detaillerend, verhalend, ontledend beschrijvende den rug had toegekeerd.
Het Getij, De Nieuwe Kroniek, later De Vrije Bladen waren de organen waarin Houwink, Marsman en anderen hun expressionnistische proza-proeven in het licht gaven in de jaren van na den eersten wereldoorlog. Hun geestesgesteldheid wijzigde zich met den ondergang van den korten bloei van het expressionnisme; de vereenvoudiging van den prozavorm echter was het blijvende element waarop in later tijd de nieuwe zakelijkheid, van welker proza in ons land Bordewijk en Revis de pionniers zijn geweest, zou voortbouwen.
Proza was in ons land sedert 1880 en onder buitenlandsen invloed vooral op het visuele gericht, op het plastisch reliëf-geven aan den zichtbaar zintuiglijken kant van werkelijkheids-schijn. Hierdoor werd proza bij uitstek ruimtelijk, ruimte-beeldend. Poëzie, door haar tikkend tellen van maatstamp bij het collectief werklied van haar primitief ontstaan, en door haar sterk auditief karakter van in klank, muzikaal, zich afspelend verloop, had daartegenover haar basis van oudsher in den tijdsduur. Toen onder den ban van de geluidsfilm het grote publiek na de zeer eenzijdige ontwikkeling zijner ogen ook weer eens langzaam-aan opnieuw tot luisteren werd opgevoed, kon niet alleen de neergang der dichtkunst een algemeen begin van herstel erlangen maar ook voor de zakelijkheidsbestrevingen van het proza, met haar geringer visuele uitweidingen en korter, rhythmisch gemakkelijker in het gehoor liggende beweging ontstond een verhoogde aandacht. Al was daarbij natuurlijk tevens van belang dat nu het sociale met meer begrip dan in de naturalistische, veruiterlijkte periode doorschouwd, met gedocumenteerder objectiviteit dan in het opgeschroefde expressionnisme voorgedragen werd.
Parallel misschien met de verschijnselen in de beeldende kunsten is het proza in deze dagen geworden tot een toegepaste kunst: immers, het verricht een nuttigheidsfunctie, n.l. het mee- | |
| |
delen. Meedelen is aan het nieuw zakelijke proza het essentiële. Zijn tempo is daardoor versneld, want iets ‘zeggen’ vergt natuurlijk minder tijd dan iets ‘verhalen’.
Dat in wezen, onder de koele uitdrukkingswijze, deze zakelijkheid niet nuchter behoeft te zijn bewijst 't onder dit stuk genoemde tweede werk van Revis, waar de blote ‘daad-zaken’ (niets geeft zo goed als dit germanisme des schrijvers kenschetsen der feitelijke actie weer) tot een geheel van vreemd romantische spanning staan gegroepeerd. Reeds de schilderkunst trouwens, met Roelofsz, Willink, Chirico en anderen, in wie de zakelijke richting naar het surrealisme ging heenwijzen, had getoond dat deze een zeer fantastische spheerwerking, in al haar schijnbare en gewilde atmospheer- en impressieloosheid, kan opleveren.
De nieuwe zakelijkheid is niet nieuw. Zij treedt alleen meer aan den dag, omdat thans een algemeen tijdsverschijnsel bezig is te worden, wat vroeger sporadisch en incidenteel voorkwam. Het was na Tacitus, Büchner, Von Kleist en vele anderen niet nodig, tot onze dagen te wachten, om de bekende les van Constantijn Huygens op het proza in toepassing gebracht te vinden:
Een' kort woord, snell en fel gesproken, heeft meer kracht,
Dan een lang swaer bericht, dat slaep'righ uytgeseght werdt:
Een kleinen hamer, snel gedreven, heeft meer macht
Dan een swaer Yser, dat maer op den Bout geleght werdt.
Het zakelijke in proza is dus niet nieuw, maar wel van onzen tijd, en daarom is het bij het beoordelen van proza een criterium geworden. Terecht. Ik beweer niet, dat zakelijk proza, omdat het van dezen tijd is, het beste denkbare proza is. Alleen: het zakelijk proza is het in dezen tijd beste proza, omdat daarin alle andere proza vals klinkt.
In mijn in dit boek opgenomen essay Onzaakkundige zakelijkheid heb ik de gevaren en mogelijkheden van deze richting nader onderzocht. Het is verheugend dat het werk van Revis van de in dit essay genoemde fouten vrij is gebleven.
Mij wil het voorkomen dat zijn debuut misschien niet de aandacht en stellig niet de waardering van de Nederlandse letterkundige critiek heeft gevonden, die het waard is. Zo rijk zijn wij waarachtig niet gezegend met auteurs, die een eerlijke poging doen, nieuwe wegen te vinden, dat wij ons van dit boek mogen afmaken met de opmerking, dat het geen volkomen geslaagd kunstwerk is.
| |
| |
Toegegeven dat het dit zeker niet is geworden, en ook, dat de invloed van (den lateren) Ehrenburg duidelijk, zelfs al te duidelijk blijkt, behoudt Revis toch de verdienste een der eersten in ons land te zijn, die in zijn puntige, scherpe, korte zinnetjes niet een theoretische opvatting omtrent, maar een begrijpend verwantschapsgevoel met de moderne samenleving tot uiting heeft gebracht. Zijn ‘zakelijkheid’ is daardoor inderdaad ‘nieuw’, want zij is niet uit opzettelijke stelselmatigheid voortgekomen, maar uit werkelijke belangstelling, en technisch is zij verrijkt met de geoefendheid, die het oog door de vormentaal van de hedendaagse film gekregen heeft.
Het is wel typisch dat bij het verschijnen van een boek als 8.100.000M3 Zand alom door onze critici wordt verkondigd, dat dit soort werk in het buitenland reeds bestaat en reeds beter bestaat. Het lijkt dan ook niet ondienstig daartegenover eens vast te stellen, dat in dezen roman een zuiver Hollands gegeven - de geschiedenis ener Nederlandse zandexploitatie-maatschappij - bewerkt wordt met al die eigenschappen, welke het beste van den Hollandsen aard karakteriseren: soberheid, nuchterheid, eenvoud, opmerkingsgave, werkelijkheidszin. In den stijl van onzen eigen tijd.
De ondertitel van den tweeden roman, Gelakte Hersens, luidt: Ford's Leven, Ford's Auto's, maar het boek omvat veel meer: een karakteristiek beeld van het Amerikaanse zakenleven van vóór en na de crisis - fantastischer, welbeschouwd, dan menig door de gebroeders Grimm verzameld sprookje. Dit is te merkwaardiger, omdat geen spoor van een verzonnen conglomeraat van personen of handelingen, geen spoor van wat de Engelsman met een uitstekenden term fiction noemt, in het boek voorkomt. Dit is alles geschiedenis en nog wel van den economischen en technischen kant. Niemand komt in Gelakte Hersens anders dan onder zijn eigen naam voor; geen enkel feit - dialoog vindt men er helemaal niet -, of het is in dagbladen, notulen of jaarverslagen te vinden. Economie en techniek hebben den schrijver dezer regelen reeds in zijn schooljaren een pijnlijk tekort aan zekere gaven doen gevoelen; toch kan hij zijn soorten lotgenoten verzekeren, dat deze hun vreemde gebieden hun hier worden opengesteld op een wijze, die niet alleen niet droog is, maar als de pakkendste film emotionneert. In dit boek wordt in den waren zin des woords een roman geschreven zonder één enkel ingrediënt, dat tot nu toe als essentieel voor den roman gold, doch uitsluitend met deze tot nu toe voor mij en mijn
| |
| |
mede-misdeelde geestverwanten ontoegankelijke mysteries: economie en techniek.
Ford's bedrijf, Ford's leven, van den eersten aanvang tot heden, worden ons hier op onvergelijkelijk suggestieve manier voor ogen gesteld - romantisch, maar zonder dat aan de verbazingwekkende romantiek der werkelijkheid veel romantiek van den auteur is toegevoegd, en zonder iets dat naar critiekloze idealisering zweemt, noch naar den kant van den werkgever noch naar dien der arbeiders. Maar behalve het bedrijf van Ford wordt ons hier nog menig ander aspect van het Amerikaanse zakenleven geopend, met name de geschiedenis van de General Motors en den stichter daarvan, den genialen John J. Raskob, Ford's groten tegenspeler in dit gigantische schaakspel.
Niet nieuw, hoezeer ook met uitnemend talent toegepast, is de wijze waarop Revis uit disparate, flitsende fragmenten een overzichtelijk en indrukwekkend geheel opbouwt. Maar zeer in het bijzonder knap is het hoofdstuk ‘Jaartallen’, waar dit effect wordt bereikt door een overzicht, (geschiedkundig doch op een volkomen veraanschouwelijkende manier) van een reeks karakteristieke jaren in retrospectieve volgorde, beginnend bij een (voorlopig, en in volgende hoofdstukken weder voorbijgestreefd) eindpunt, en dan teruggaand, in verrassend de causaliteit en den groei achteraf paragraafsgewijs verklarende taferelen: 1930, 1929, 1928, 1920, 1916, 1910, 1909.
Overstelpend concreet stelt de schrijver ons de ‘gelakte hersens’ die de auto's zijn, in hun worden en in de sociale functie van hun productie, voor ogen maar hij blijft de grote lijn met kranige inzichtigheid vasthouden, geleid door zijn gevoel voor het wezenlijke in dit chaotische. Vanzelf gaan, bij dit gegeven, onze gedachten naar Ehrenburg's Leven der Auto's. Maar Revis, zonder enige conclusie te trekken en alleen door de op werkelijkheidszin gerichte samenvatting zijner stof, staat in dit boek even ver van dat van Ehrenburg als een kunstwerk van een tractaatje. In pregnant zichtbaar maken van de uiterlijke aspecten der wereld, in zo kort mogelijk oproepen, door sterk uitdrukkingsvermogen, staat Revis achter bij Bordewijk, den schrijver van Blokken en Knorrende Beesten. Hij verweet dezen eens, dat hij alleen den visuelen kant van het leven gaf zonder dieper verband met de wereld der idee. Maar spreekt dit verband anders dan door het beeldend element dan wordt juist de expressie, het de dingen zelf doen spreken, verlaten. Dit is ook wel eens bij Revis het geval; doordat zijn eigenlijke belangstelling meer
| |
| |
den mens dan het ding betreft, is hij romantischer, ook al is het bovenal de mens in zijn betrekking tot techniek en maatschappij die hem boeit. Want dit is de roman - spannend en de aandacht vasthoudend inderdaad ook als roman - van een bedrijf; maar in den grond is het de roman van Ford. Revis' volzin is daardoor langer en van breder val dan de kort kervende notities van Bordewijk, die in wezen impressionnistischer blijft, op de wijze als eens P. Mondriaan's befaamde boulevard-impressies in de Mosgroene, over welke Van Deyssel nog zo geestdriftig geschreven heeft.
Bij alle waardering - en zij is groot - heb ik ook wel ernstige bedenkingen tegen dit boek. Hier is geen sprake meer van alleen maar invloed van de film. Neen, het procédé der film wordt in vele gedeelten zo klakkeloos onveranderd overgenomen, dat er nog slechts van, letterlijk, een scenario sprake kan zijn. A la bonne heure: een goed scenario laat zich ook wel aardig lezen, al is het wel vermoeiend, telkens de ogen te moeten sluiten om zich den inhoud, met het hulpmiddel der woorden aangeduid, nu ook in zijn bestemming, n.l. op het witte doek, voor te stellen. Maar zo dit nu het ideale proza van dezen tijd mocht zijn, dan is het ideale proza uit Flaubert's tijd (toonbeeld, voor deze jongeren, van hoe het niet moet) eerder proza dan zulk een niet meer tot letterkunde te rekenen scenario. Waarmee overigens niets pro of contra gezegd, doch slechts een cultuurverschijnsel geconstateerd wordt.
Zulke gedachten komen inmiddels alleen op bij wie dit boek in het raam der litteratuurgeschiedenis een plaats zoekt aan te wijzen. Beschouwt men het geheel afzonderlijk als phenomeen op zichzelf dan is het onmogelijk zich aan een gevoel van bewondering te onttrekken voor dit ongewoon krachtige en doeltreffende beeld, met oorspronkelijke, zeer eigen en zeer zuivere middelen vervaardigd, van een geweldige en imponerende realiteit, die ons allen, die met onzen tijd samenhangen en hem willen verstaan, ten nauwste raakt.
Nu nog enkele notities over het latere werk.
In 1938, verscheen Zaharoff, in 1942 Kringloop. Toen trad een periode van zwijgen in, omdat Revis klaarblijkelijk onder de Kultuurkamer niet wenste te publiceren. Het resultaat was, dat in 1947 drie werken tegelijk het licht zagen: Thuishaven, een roman over dingen, Valse Meesters en Paviljoen van Glas, een Amsterdamse Cavalcade.
| |
| |
Thuishaven is de geschiedenis van de haven van Amsterdam, van den aanvang af tot op heden. Op de bekende wijze is een onnoemelijk aantal concrete gegevens en wetenschappelijke uitgangspunten in dezen roman verwerkt, van de zeventiende eeuw af tot het herstel van wat de Duitsers hebben vernietigd. Inderdaad, niet zonder opzet zeg ik ‘verwerkt’: de feitelijkheden en zakelijkheden zijn niet zo maar ‘te pas gebracht’, zij zijn er de kern van geworden, de drijvende kracht van het verhaal, de dragers van een eigen leven, niet secundair bij dat van de mensen, maar daaraan gelijkwaardig en er mede verweven tot een levende eenheid. Het moge voor den lezer in den aanvang wat onbevredigend zijn, dat allerlei figuren en persoonsuitbeeldingen in verband met dit havenbedrijf een ogenblik schetsmatig, zij het dan duidelijk, worden opgezet, om vervolgens zonder meer door den auteur te worden losgelaten en in het duister te verzinken. Maar is men eenmaal hieraan gewend, dan gevoelt men dat men dit werk niet als een psychologischen of naturalistischen roman moet lezen, en heeft vrede met deze flitsende effecten.
Alleraardigst is de luchtige kleine novelle Valse Meesters, die uitgekomen is in de door Coolen, Helman en Tielrooy geredigeerde reeks De Tuinspiegel. Het behandelt een geval van een schilderijenvervalser, van wie een z.g. Velasquez, Mauve, Israëls en Rembrandt door bemiddeling van een medeoplichter aan een rijken huizenspeculant worden verkocht. Het bedrog komt ten slotte uit, maar om schandaal en leedvermaak en spot te ontgaan, doet de speculant geen aangifte. Uitmuntend formuleert de schrijver het wezen van wat vervalsen is, een zeer nuttige waarschuwing voor de velen die in misplaatste en romantische bewondering voor den vervalser aan deze een genialiteit toeschrijven, vergelijkbaar met die van den oorspronkelijken kunstenaar. ‘Zijn werk lijkt op de ogen van een mens, die hol van hoofd en zonder hart is. Maar dat merken 95 van de 100 mensen niet op. Zij weten niet, dat een goed schilderij een samenhangend geheel van kleuren en lijnen is, die maar voor een deel op het doek verschijnen en dat niemand dus het zichtbare deel van een schilderij kan overnemen zonder tegelijkertijd te verraden, dat hem het onzichtbare deel is ontgaan.’ ‘Om hem heen zijn de kleuren van zijn werk, de geleende kleuren van hen, die groter waren dan hij, die geleden hebben voor hun werk en gestreden; en hij parasiteert, hij heeft hen in hun zwoe- | |
| |
gen gadegeslagen en als ze, dodelijk vermoeid met het resultaat daarvan in de handen naderbijkwamen, neemt hij het hun af en pronkt er mee.’
Het merkwaardige en knappe van dit werkje is, dat het werd geschreven vóór de beruchte affaire-Van Meegeren.
Paviljoen van Glas (eervol vermeld bij de prijsvraag van de gemeente Amsterdam voor den besten roman), ten slotte, is een boek dat het hart van elken rechtgeaarden Amsterdammer zal verheugen, vooral van hen die tot de iets oudere generatie behoren en de beschreven situatie nog persoonlijk gekend hebben. Het is een sleutelroman die van aanvang tot einde heel de historie, de ‘grandeur et misère’ beschrijft van het Paleis voor Volksvlijt, dat te Amsterdam op het Frederiksplein prijkte tot het door brand werd vernield, een vooral ook in financieel opzicht en wat de exploitatie betreft, typisch negentiende-eeuws, speculatief opgezet bedrijf van twijfelachtige financiële gestie, tot stand gekomen door Sarphati en later om de verschillende financiële manipulaties, die er omheen hingen, loten, obligaties, leningen enz. bij het grote publiek een met spanning gevolgde instelling. Revis, als gewoonlijk veelzijdig gedocumenteerd, is er in geslaagd, een nauwkeurig beeld te tekenen van de geschiedenis van het gebouw en al wat daar omheen hangt, en heeft daarmede tevens een kort, maar compact en treffend beeld gegeven van een historisch belangrijke periode uit de geschiedenis der hoofdstad. Het geweldig uitgebreide feitenmateriaal is ook hier geen dood gewicht geworden, maar volkomen organisch opgegaan in de litteraire verwezenlijking van het werkstuk. Wanneer men, geboeid en geamuseerd, heeft kennis genomen van dit pregnante beeld van het oude Paleis voor Volksvlijt, is tevens spelenderwijs een dieper inzicht in een uiterst belangwekkend brok historie der negentiende en begin twintigste eeuw in ons land tot stand gekomen.
Een figuur als Revis neemt een geheel afzonderlijke plaats in in onze letteren. Dat hij zich nog steeds vernieuwt, blijkt onder meer uit de in Indonesië spelende grote novelle Moddervloed, die in het maandblad De Nieuwe Stem is verschenen. Wij kunnen van hem nog veel verwachten.
1932; 1949
M. Revis, 8.100.000 M3 Zand, Utrecht, De Gemeenschap, 1932
M. Revis, Gelakte Hersens. Utrecht, De Gemeenschap
M. Revis, Thuishaven, een roman over dingen. Amsterdam, Amsterdamsche Boek en Courantmij., 1947
| |
| |
M. Revis, Valse Meesters, Amsterdam, N.V. Amsterdamsche Boeken Courantmaatschappij, 1947
M. Revis, Paviljoen van Glas, een Amsterdamse Cavalcade. Amsterdam, Holdert & Co. N.V., 1947 |
|