meest futiele bijzonderheden uit zijn leven, die voor hemzelf ongetwijfeld veelbetekenend zijn geweest, maar ons eigenlijk niets kunnen schelen. Te veronderstellen, dat een zo onmiddellijk uitstorten van gevoelens van persoonlijke sympathie of antipathie - meestal het laatste - over mensen, die wij niet hebben gekend, ook den buitenstaander genoeg zou interesseren, moet toch wel op een zonderling soort temperament berusten. Het zijn evenwel ook soms grote politieke gebeurtenissen, waar Cohen getuige van is geweest: de triomf van Boulanger, het Internationaal Socialistisch Congres van 1889, de bloeitijd te Parijs van het terroristisch anarchisme etc. etc. Evenzo heeft hij, behalve voor ons onopmerkelijke, ook vele bekende lieden ontmoet; hij schildert o.m. Domela Nieuwenhuis, Eduard Anseele, Louise Michel, Johan de Meester (dien hij tot een duel uitdaagde!), Emile Henry, Aristide Briand. Maar de uitbeelding van grote evenementen of grote figuren is op zichzelf van niet de minste waarde, ook journalistiek niet, zo zij niet tevens door een zeer begaafde persoonlijkheid geschiedt. Dan blijft het bij een pretentieus renommeren: - dit heb ik meegemaakt, dat heb ik meegemaakt... kijk eens, wat een hoogst buitengemeen mens ik ben, en hoe interessant!
Het is geen fraaie eigenschap, voor kwaadsprekerij warm te lopen, maar wie zich nu eenmaal te luisteren zet naar roddelzuchtig gebabbel wil dan ook waar, zij het minderwaardige, voor zijn geld hebben en spannende, nieuwe revelaties te horen krijgen (van de soort als b.v. Frank Harris in zijn onvergelijkelijk boeiender My Life and Loves ten beste geeft). Met dit boek komt hij dan echter bekocht uit: het blijft bij het eindeloos breikousverhaal van buurvrouw-van-vierhoog-achter, ook waar de gewichtigste mensen en gebeurtenissen het onderwerp uitmaken. Want daarop wordt dan geen nieuw licht geworpen.
Een zeker ordinair gemeenzame toon moet de gratie en sierlijkheid vervangen, waarmede enkele blijkbaar als voorbeeld genomen mémoires in Frankrijk's litteratuurgeschiedenis met wèrkelijke ‘chronique scandaleuse’ onvergankelijken naam maakten. Maar daar was de kroniek dan ook een voortreffelijk gecomponeerd, critisch en omvattend relaas, en het ‘schandalige’ werd in luchtigen, ironischen, hoffelijken en bovenal brillant geestigen stijl vastgelegd. Dezelfde materie, door de dienstbode aan den huisknecht medegedeeld, zou ons slechts met de vermoeienis ener eindeloze verveling bedrukken.
Alexander Cohen moge voor een bepaald publiek een gewaar-