klassieken eenvoud. De eigenlijke inhoud is dol fantastisch, en rijk versierd met bijzonderheden, welke het minder gebruikelijk is in een boekbespreking te releveren. Het geldt een soort reiskroniek, met de goedmoedige oubolligheid van Bontekoe's journaal opgesteld, doch daarbij met een zo spotziek spelen der verbeelding ontworpen, dat de naam Lucianus ons onwillekeurig op de lippen komt, terwijl veel aan de geestesgesteldheid van Voltaire's Candide doet denken. Ook P.J. Toulet zou in deze plaquette, zo hij er in Franse vertaling van had kunnen kennis nemen, een aan zich verwant werk ontdekt hebben.
De stemming, die hier overheerst, is badinerend zonder kwaadaardigheid; zachtjes en meewarig wordt hier gesold met onze menselijke instellingen en ijdelheden, en de eigen ontoereikendheid afgemeten aan de algemene zotheid der anderen. Het is een speciaal soort humor, waarvoor men toegankelijk moet zijn om hem op zijn waarde te schatten, deze aldus ‘afgemeten’, mystificerende plechtstatigheid, deze deftigheid in het parodische zowel waar het over scatologische, als ook waar het over triviale of zelfs dartel erotische aangelegenheden gaat.
Joris Vriamont is een verfijnd genieter van het vergankelijke. Hij is de droog-geestige uitdager van het burgerlijke, aan wien ook de luchthartige melancholie van den hoogmoedigen zwerver niet vreemd is. Achter het masker ener verouderde wellevendheid zegt hij, licht en elegant, zulke cynische dingen als men uit den mond der 18e eeuwse Franse moralisten kon horen. Het is een coquet spelen met de geijkte sentimenten, aangetast maar tevens versterkt door den onvrede van het oud geworden hart, en doorschouwd met de scherpzinnigheid van een letterkundig geschoold verstand. De auteur is niet zo overbewust wellicht, maar veel fantastischer en baldadiger dan Valery Larbaud, met wien hij uit de verte enkele trekken gemeen heeft.
Met de stem van een weemoed die van ironie niet te onderscheiden is, spreekt hier iemand die, uit vele dwalingen teruggekeerd, achter den rustigen glimlach der wijsheid veel vergeefse onrust verzaakt voor aardse zekerheid, maar tevens steeds maatschappelijke rust voor de onrust der ziel. Op maatgang van dit sierlijk, beminnelijk proza ontkomen wij de jacht der actuele en tijdelijke verdwazingen naar het enige oord, van waar een blijvender schoonheid ons tegenstraalt: de beschouwelijkheid.
1932
Joris Vriamont, De Exploten van Tabarijn. Maastricht en Brussel, A.A.M. Stols, 1932