Het eethuis
Gaat het u als mij, dan vindt ge op de spijskaart van een eethuis, als waarvan in dit werkje sprake is, enkele spijzen, die u niet in de eerste plaats dierbaar zijn, omdat zij uw smaak strelen, maar bovenal omdat er voor u bijzondere gevoelswaarden aan verbonden zijn. Zo heb ik voor mij een zwak voor een dessert-gerecht, dat omelette sibérienne of iets dergelijks genoemd pleegt te worden. Immers, daaraan zitten persoonlijke herinneringen aan mijn kindertijd vast, toen het, naar ik meen, in de mode begon te komen, en toen mij, bij zeer feestelijke gelegenheden, dit in een warm en zoet uiterlijk verholen ijs wel werd voorgezet. Iets van de aantrekkelijk piquante tegenstelling, die aldus mijn jeugdig verhemelte verrukte, ligt, voor mijn gevoel, ook in de wijze, waarop Defresne ons hier zijn glace surprise toebereidt. Want terwijl zijn schrijftrant de warmte uitstraalt van wat ik met een vorig-eeuwse begripsaanduiding alleen maar gezelligheid kan noemen, omhult deze zelfde warmte een ijskoude kern van ongenadig, venijnig waarnemen en onverstoorbaar analyserende mensenkennis. En alleen deze vreemde combinatie uit zo fijne keuken onthoudt, ondanks die ijzige koude, onzen glimlach de uitdrukking van kiespijn, welke den spreekwoordelijken boer, minder verwend, niet bleef bespaard.
Formeel sluit Defresne's causerie-toon aan bij de 19e eeuwse romantische traditie van ons proza. Die ging vrijwel verloren, in dezen geest:
- Terwijl wij thans voor een oogenblik de beeldschoone Amalia badende in heur bloed in het eenzame optrekje bij den kloosterheuvel achterlaten, waar zij op het punt is den laatsten adem uit te, en de stormwinden langs heur venstertje blazen, begeven wij ons, als de welwillende lezer er niet op tegen heeft ons te volgen, op de vleugelen der verbeelding ijlings naar het grafelijk slot, en komen daar nog juist op tijd, om er getuige van te zijn hoe de laaghartige moordenaar en vrouwenschender, nadat hij vergeefs getracht heeft in wijn, spel en zang de stem van zijn knagend geweten te versmoren, zich, niet tevreden met zijn eerste prooi, opmaakt, met een argeloos gelaat zijn jeugdigen neef tegemoet te treden, welke tijdens de ontvoering niet omgekomen en, naar onze lieve lezeressen wellicht reeds geraden zullen hebben, niemand anders is, dan dezelfde hulpvaardige reisgezel, die onder het mom van marskramer eertijds Amalia's vertrouwen had weten te winnen.