Is het dan zo, dat misschien niet het gevoel, maar de uitingswijze zich, in zulk een gedicht, te weinig zelfstandig ontwikkelde? Mogelijk wel. Maar toch, soms ontstonden de prachtigste verzen uit niet meer dan een boers stamelen, regelrecht ontleend aan het gemeenschappelijke, onpersoonlijke ervaren van een ganse generatie, een ganse samenleving. Of in droom. Of in trance. En vakkennis, wanneer daar niets méér bijkomt, is opzichzelf beschouwd even onbruikbaar als een pen zonder inkt. Is een gedicht eerst dan noodzakelijk goed, wanneer een belangrijke, grote, of een zeer loutere, diep waarachtige geest het schiep? Stellig niet. Een bewonderenswaardig geniaal, een in bijna elk opzicht superieur en bijzonder mens kan een pruldichter zijn. En het komt omgekeerd voor, dat een voortreffelijk dichter een overigens geestelijk minderwaardig individu is. Men zal dan terecht de oester om de parel, het erts om den diamant eren. Wat al problemen. En men ziet: altemaal vragen, die de logica voor onoplosbare raadsels stellen, hoe eenvoudig ze op het eerste gezicht lijken. Ik erken met genoegen, dat door deze opvatting de criticus zichzelf overbodig maakt - voor wie puur met zijn verstand de poëzie wil leren begrijpen. De andere lezers... hebben mijn commentaar op deze bundels niet nodig. Al wat ik kan verklaren is, dat ik hun tot mijn spijt de lezing niet kan aanraden.
1931