logische hoedanigheden, maar volgens hun onderwerp te groeperen. Zo kreeg men toen exposities van Het Naakt, Het Kind, Bloemen, enz.
Zelfs het zwakke verband van het gelijksoortige onderwerp bestaat intussen hier niet overal. De enige aanleiding tot opneming is dan in die gevallen de, nog toevalliger, omstandigheid geweest, dat de verzen in Opwaartsche Wegen verschenen, of dat de dichter tot de medewerkers aan dit tijdschrift behoorde. Men vindt overigens in dit boek enkele namen, die ook buiten de christelijke kringen zekere letterkundige bekendheid verwierven. Onder de dichters met algemener lezerskring treft men aan: J.J. van Geuns, Martin Leopold, Willem de Mérode, en zelfs Helene Swarth. Deze laatste weliswaar met verzen uit Opwaartsche Wegen; maar wanneer zij (evenals De Mérode) nog onder de ‘jongere’ christelijke dichters moet compareren, waarom ontbreekt dan Geerten Gossaert? en waarom Aart van der Leeuw, die toch ook wel eens een, naar de stof, christelijk gedicht heeft geschreven? De bundel werd ‘samengesteld uit verzen, in hoofdzaak van hen, die zich rondom Opwaartsche Wegen hebben geschaard, en (de) volledigheid is dan ook daardoor beperkt’, lezen we in de inleiding. In hoofdzaak: het zij zo. Doch waar van dit richtsnoer afgeweken werd, geschiedde dit volkomen willekeurig. Voornamelijk ging men naar den onderwerp-maatstaf te werk; waar het medewerkerschap aan Opwaartsche Wegen niet den doorslag gaf, was dit zelfs zonder uitzondering het geval. Het is er blijkbaar om begonnen, niet zo erg magertjes voor den dag te komen, en daarom werd immers noch het ‘jongere’, noch het ‘christelijke’ zo bijzonder streng gehandhaafd. Noch werden dat de ‘laatste jaren’, waarvan de inleiding in afschuwelijk dominees-Hollands constateert: ‘In deze laatste jaren is daar gekomen een
leven’.
Inmiddels staat een deel van de bijdragen dezer bloemlezing op een vrij behoorlijk peil. In verband met wat ik zeide over de verschillende stromingen, die ook hier te vinden zijn, zal men begrepen hebben, dat allerlei litteraire invloeden in den bundel aan den dag treden. Delvers, van W. ten Kate Jzn., kon evengoed van een der indertijd door Coster ontdekte, vrijzinnig hervormde dames van De Stem zijn. Nog meer gedichten trouwens herinneren, merkwaardigerwijs, aan bepaalde vóór-tachtigers, aan Staring, Beets, Heije, De Genestet, aan anderen soms. Scheltema-invloeden zijn terug te vinden in A.J.D. van Oosten (Het Drijfwerk), C. Rijnsdorp (Van Dek) en een aantal anderen.