Dit maakt deze poëzie soms te onbekookt, te ondiep, en van een ‘betekenis’, die voor ieder ander dan den maker dikwijls, als het ware, ongeldig wordt. Anthonie Donker wijst naar aanleiding van dit boekje terecht op, ‘dat jeugdige titanische imperialisme der meeste jonge dichters, dat geen sterren en planeten ongemoeid laat, dat het heelal doorkruist, maar zijn eigen wereld en het nabije, maar moeilijkst van al te benaderen, hart nog niet ontdekt heeft, veel minder nog is binnengegaan’. De soms wat eenzijdige, maar meestal zeer fijn onderscheidende criticus Engelman ziet in dit werk ‘de late invloed van Herman van den Bergh en in het algemeen van een soort expressionisme’, niet ten onrechte misschien, al ben ik geneigd eerder de inwerking van Marsman's vroegere verzen aan te nemen.
Het is zeer te hopen, dat deze jonge dichter, die met de voorbarige en onstuimige voortvarendheid der jeugd al weer een nieuwen bundel klaar schijnt te hebben, er eens in zal slagen, voor zijn gevoelsleven een bewuster en verantwoorder samenvatting te vinden, tot concieser helderheid gerakende en daardoor mededeelzamer. Ik ben ervan overtuigd, dat dit aan de welhaast boers robuste gezondheid, of liever levenskracht, die De Tooverformule, bij alle decadentie, eigen is, geen afbreuk zal doen.
De situatie van jongste der jongeren is vanzelf van zeer vergankelijken aard. Halbo Kool is daarin misschien reeds afgelost.
Maar ook in zijn werk zijn reeds veranderingen te zien. Het wordt hier en daar hechter en bezonkener (zie het kwatrijn Stemmen). Dit zijn dan, vertrouwen we, de voortekenen van een overgang tot een rustiger en aandachtiger werkwijze. Een werkwijze, waarbij hij het zich minder gemakkelijk zal maken; waarbij hij den gevaarlijken invloed van Marsman's jeugdwerk minder lijdelijk zal ondergaan; waarbij hij, naar mijn stellige verwachting, tot wellicht nog steeds onbehouwen en barbaarse, zeker even vurige en sterke, maar thans verinnerlijkter stemvorming zal komen; waarbij zijn nog steeds scherp modern, daardoor nog steeds decadent, maar thans bewuster karakter zich in de, voor hem blijkbaar aangewezen richting verder zal ontwikkelen van een ‘zuivere’ en absoluut bedoelde poëzie, - in ons land nog vrijwel onontgonnen gebied. De Tooverformule lijkt mij een afscheid van des dichters jonkheid, en van zijn plaats als jongste.
‘Haast ben je niet meer mijn Benjamin’.
1930
Halbo C. Kool, De Tooverformule. Arnhem, Hijman, Stenfert Kroese en Van der Zande, 1930