de grondvesten toe af en de Britten dorsten geen bezwaar maken. Wij hadden lang vergaderd, de leidsmannen van de oorlog, Hengist en zijn zonen, Ebissa, de Angelsaksische en Jutse hoofdlingen. Wij hadden eerder overwinningen op de than behaald, en elke keer had hij kans gezien terug te komen, zijn nederlagen goed te maken en ons terug te dringen tot ons punt van uitgang. De veldtochten dreigden ons uit te putten, Wipped scheen vanachter zijn gebergten die wij ééns in de verte groen hadden zien schemeren, steeds nieuw volk te kunnen bijeenbrengen, al moest toch ook daar een grens zijn aan het aantal weerbaren. Hertog Hengist pleitte voor een laatste, grootscheepse en beslissende slag tegen de Westmannen en de meerderheid viel hem bij.
Wij zamelden het grootste leger dat wij ooit in het veld gebracht hadden; wij haalden zelfs een deel van het thuisgebleven volk achter ploeg en vee vandaan. Wij hadden de nijdige halsstarrigheid in onszelf aangekweekt die ons destijds aan de Grote Midsweg de overwinning op de Britten en de herovering van ons verloren rijk bezorgd had. Ik prentte mij bij elke mijl die wij aflegden het beeld in van een verslagen vijand die om genade jammert. Ik ried al mijn mannen aan om eenzelfde beeld voor ogen te nemen: een tegenstander die met gebroken wapens en op de knieën komt aangekropen om zich te onderwerpen.
Het beeld mag geholpen hebben: Hengists voornemen ging in vervulling. Wij rukten op over een landstreek van ongekende breedte, wij veegden al wat verzet bood onder de voet als met eggen van ijzer. Wat achter ons kwam te liggen bloedde of