geploegde land zag aanrijden. Zij kwamen rechtstreeks naar onze hoeve. De kinderen die juist konden lopen waggelden hun nieuwsgierig tegemoet; de vrouwen haalden ze haastig terug en namen ze op de arm, maar de mannen te paard lachten terwijl zij ons hoornleger opreden en van de rijdieren sprongen.
Zij spraken mij aan bij mijn naam (wat mij nog meer verbaasde) en ik vroeg hen in mijn hut. Zij gaven mij de groeten van de hertogen Hengist en Aesko en vroegen naar mijn welzijn. Ik vertelde hun in weinig woorden dat mijn veranderd bestaan mij aanstond. Zij knikten en zeiden toen: ‘Toch is het uur van verandering gekomen, Liafbarn, hoe goed het hier leven mag. De beroeringen in de Britse koninkrijken zijn geweldig. Koning Vortigern leeft niet meer. De prinsen Guorthemir en Cantigern, die enige tijd geregeerd hebben zijn nu in oorlog verwikkeld met een krijgsmacht die uit het westen is opgedoken.’ ‘Waar de hoge bergen liggen,’ zei ik; ‘ik dacht dat daarachter vreedzame Christenvolken woonden.’ De boden van Hengist zeiden op smalende toon dat die vreedzaamheid maarschijn was. ‘Zij hebben daar een koning of aanvoerder, die zij than noemen; than Wipped. De prinsen hebben hem destijds te hulp geroepen tegen de Romeinsgezinden, die dan ook door than Wipped zijn verslagen. Maar Wipped schijnt de smaak van de macht beet te hebben. Hij en de zijnen willen niet terug achter hun bergen, zij dringen verder op naar het oosten en zuiden en bedreigen Verulam en Lundunwike.’ Ik zei na enige tijd: ‘En zodoende wordt een beroep gedaan op onze hertogen om de zonen van Vortigern, hun oudste vijanden,