als hertog Hengist die verbleekt en onzeker naar zijn dochter keek. Ik zelf had haar niets kunnen doen, zelfs niet als men het mij bevolen had.
Reonix werd door haar ouders naar binnen geleid en sloot zich met hen en haar broer op; na lange tijd werd ook Ulbran Ulensneb bij de beraadslaging geroepen. Reonix bleef nog een etmaal in Kantelberg. Degenen die haar gekend hadden, sommigen die haar als ik bemind hadden, draaiden onrustig en schuw om haar heen en konden hun ogen niet geloven; de jongeren onder ons die van haar vernomen hadden volgden haar gangen met bedrukte nieuwsgierigheid.
Toen zij weer vertrokken was vernamen wij van Ulbran het doel van haar bezoek. Het was Vortigern die haar gezonden had. De oude bok leefde dus nog. Hij scheen in angst te verkeren omtrent zijn troon en kroon, hij vertrouwde zijn zonen niet, hij wilde met onze hertogen onderhandelen over een nieuw bondgenootschap.
Wij bemerkten aan alles dat hertog Hengist en de zijnen ingenomen waren met de wending die de dingen genomen hadden; zo ingenomen dat zij Reonix kennelijk al haar uitspattingen en zwarte daden vergeven hadden. Niemand sprak meer over berechten of straffen. Wij oude volgelingen hadden elkaar aangekeken en ik vroeg mij af wat ons dit keer te wachten stond.
Kort daarop verschenen Vortigern en zijn gemalin, nu met groot en voornaam gevolg, in Kantelberg waar de Britse koning na zoveel jaren van strijd en vervreemding het vredesmaal met zijn