reden dag en nacht op en af tussen deze landpalen. In het begin vertoonden zich nog Britse invallers. Zij werden zo hard gestraft voor hun nieuwsgierigheid dat hun pogingen om ons te hinderen al gauw in niets verliepen.
Wij konden herademen. Wij hadden het gebied vast in de hand. Wij wisten dat er haast iedere nacht mensen uit de Britse nederzettingen naar de kust vluchtten en overstaken naar Gallia en Armorica, alsof zij het daar beter zouden hebben. Er kwamen vanover de zee-engte verwarde maar hardnekkige geruchten over boerenopstanden en grensoorlogen; de grote Romeinse legeraanvoerder was vermoord; het Romeinse rijk voor zover het nog bestond zakte in elkaar. Ieder bericht over de afbrokkeling van die verfoeibare Romeinse macht deed ons hart goed; maar het was ver weg, het fijne ervan hoorden wij niet.
Ik had gehoopt dat ik land zou krijgen en de wapens mocht neerleggen; ik hoorde al bij de ouderen. Er kroop mij bij tijd en wijle een grote moeheid in het bloed, al wat met het zwaard te maken had stond mij tegen. Ik had ook mijn moed bijeengeraapt en hertog Hengist om een hoeve verzocht, ze hoefde niet groot te zijn. Hij lachte om mijn verzoek en zei dat ik zoveel grote en kleine hoeven van hem krijgen kon als ik begeerde, mits ik niet van plan was die zelf te bebouwen; ik behoorde, zo zei hij, tot de weinige oude getrouwen die nog in leven waren, hij had mij nodig onder de wapenen; wij konden ook nu onze waakzaamheid niet afleggen.
Zo diende ik hem van jaargetij tot jaargetij en volgde hem waar