25
Er kwamen voor de tweede maal vele scheepsladingen Friezen op het eiland Thanet, een voltallig leger uitsluitend van mannen. Wij leefden schraal, want de meegebrachte voorraden slonken sneller dan zij werden aangevuld, het wild was gejaagd en gegeten, vis bleef ons voornaamste voedsel. Vrouwen en kinderen hadden het schamele bouwland besteld, maar er moesten een winter en een lente verstrijken voor dat het iets opleverde.
Het was een hondenwinter, ook al vroor het nauwelijks. De Britse legers trokken terug op Kantelberg en wij konden af en toe een strooptocht houden op het kustland, onze magen vullen en iets meebrengen voor de hongerlappen thuis, maar het gebrek reed ons na het midwintertij als een boosaardige alf. Wij dachten aan niets dan eten en slapen, maar de hertogen gaven ons geen rust, het was wapenhandel voor en na, tot al onze gedachten weggeslagen leken door het gerucht van het weertuig.
De lange oorlog om het gewonnen houvast en de herovering van Rankgonus' rijkbegon. Wij hadden er geen weet van wat de onzen in het noorden - Okta en Ebissa en de Angelsaksen onder Brede en Sigulf - deden of leden, waarschijnlijk hadden de Britten ook