fijn weefsel waarvoor onze pasgekomen vrouwen veel bewondering toonden. Maar al waren wij dan recht en slecht in onze sier, onze hofsala had een eigen opschik: een horde van blinkende zwaarden, messen, bijlen en pijlen, spiesen en speren die wij in tritsen en ijzeren schoven rondom aan de steunberen hadden gehangen, zodat de Britten boven de damp en overdaad van de tafels in een alom gesperde muil van wapengeweld keken. Zij sloegen daar goed acht op ook, maar toen de drank ging werken merkte ik dat zij al liever naar onze Friese vrouwen met haar volle blote armen en dikke vlechten keken, zo hongerig als wij de eerste keer naar de zwarte Brittinnen. Vrouw Blida trok algedurig de ogen van Vortigern, zijn blik prees haar zwijgend en vrijpostig, en ik vroeg mij juist af of onze hertogen zo ver zouden durven gaan om straks nog vrije Friezinnen aan de Britse heren te bieden, wat ongehoord zou zijn geweest, toen mij en de overigen een andere verrassing bereid werd.
Er kwam beweging bij de grote deuren, tussen licht gedrang van volk kwam zij naar binnen die ik de hele avond gemist had. Zij was gekleed als al onze vrouwen, een helder gewaad tot op de enkels, een kort manteltje van dierevellen; een hoofddoekje waarin vage glinstering van gouddraad; haar vlechten tot op de heup; aan haar gordel het klein en tinkelend zilveren sierwerk waarvan jonge vrouwen houden. Maar dit alles was lucht en blinkend hulsel, ik zag het niet vanwege haarzelf. Heel de macht van haar bleek besproete, dunne, roodharige schoonheid scheen in werkelijkheid stralend en gedempt naar buiten als naakt licht in