10
Wij spraken lang na over het vruchtbare en milde land dat wij gezien hadden, tot Hengist bevel gaf hem naar Lundunwike en het hof van koning Vortigern te roeien. Ook nu vergezelde ik hem. Wij hoefden aan de meerplaats niet lang te wachten; Vortigern liet ons op slag naar zijn burcht brengen; hij overlaadde Hengist met welkomstwoorden en onderscheiding, maar ik zag wel dat hij niet goed wist wat hij met ons aan moest. Hij nodigde ons aan tafel en ook de prinsen Guorthemir en Cantigern verschenen en begroetten ons, zij het met het onbehaaglijk voorkomen van mensen die vermoeden dat er iets onhebbelijks broeide.
Hengist talmde niet met spreken. Hij zei dat zijn Friezen zo goed als de Jutten van Byrge voldaan waren met de geschenken die zij na de overwinning op de Pikten hadden ontvangen; maar velen van ons, zo zette hij uiteen, waren niet alleen krijgers, maar van boerenbloed, zodat hun de zin naar het bezit en het bewerken van de aarde stond. En daar geen man altijd en enkel de wapens hanteren kan, verzocht hij de koning als zichtbaar teken van gunst om een eigen gebied voor zijn volgelingen.