was om ons te bevatten; zodoende richtte men voor ons op een weide buiten de burcht geweldige tafels aan. Vortigern was ons, nu met Guorthemir en Cantigern aan zijn zijde, tegemoet gereden buiten de wallen, de trompetten waarvan de prinsen hadden gesproken werden gestoken, een geluid waarbij het bloed van vreugde opspringt, en wij werden op slag naar het feest geleid. Men had vaten vol drank aangerold en aan ijzeren braadspitten wentelden de rompen van jonge, vette runderen; wij sneden er ons gerak uit met de Piktische messen die wij onderling hadden verdeeld en verdobbeld, en Heten elke Brit die overwinningstekens zien, opdat zij niet zouden denken dat onze verhalen over de afstraffing van de beschilderde rovers snoeverij waren.
De koning luisterde naar onze verhalen met een opgetogen glinstering in zijn kleine zwarte blik, nu wij de verschrikking van zijn steden en herenhoeven hadden afgewend; hij reikte al onze aanvoerders zware sieraden uit, gespen en polsbanden en gordels met edelstenen zoals hij ze zelf droeg, en ook een aantal van ons geringere volgelingen kreeg geschenken. Ik ontving een kleurige mantel waarmee ik trouwens geen raad wist zodat ik hem diezelfde avond nog inzette bij het kansspel en gelukkig verloor.
Zo aten en dronken wij machtig en mateloos na onze ontberingen en inspanningen; wij waren allemaal mager en hol, maar welgemoed; de Britse krachtdrank raasde lieflijk en daarna doldriftig door onze aderen, wij verloren onze laatste schroomvalligheid en begonnen om vrouwen te roepen. Ik zag dat Hengist, Horsa en Sigulf de mannen trachtten te sussen, maar Byrge en