Verzen(1932)–Theun de Vries– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] [De regen] DE REGEN strijkt over het lage dal. Tegen de hellingen breekt zij uit en huivert doorzichtig als met stroomend wit kristal dat donkre boogaards, zwarte tuinen zuivert. Uit vochte middagstilte wast de zon die tusschen buien door kortstondig schijnt op het verweerde dorp, de kerk, de bron voor zij in avondschemering verkwijnt. Langs de oude paden glooit het land verlaten: flauwe heuvels, aarzelend struikgewas, met sluike wilgen naast een looden water en smalle korenvelden tusschen gras. Verstrooid en eenzaam bloeit hier enkel nog de giftige papaver bij teedre boekweit, hoog geschoten klaver en 't graan dat uitwiegt, donker en vermoeid. Maar reeds begint de standaard van den nacht te waaien van de blauwe regenkimmen; langzame grillig gele wolken klimmen en de betrokken maan verschijnt op wacht. Vorige Volgende