Verzen(1932)–Theun de Vries– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] De doode vrouw Zij werd verduisterd en zij is gestorven. Ik sla het bekken helder als bij feest en zing om wat zij weetloos heeft verworven en zing omdat haar lot mijn leed geneest. Ik weet: zij was reeds in der dingen wervling voordat zij wezen won en vorm en tijd, tot ze aan mijn zijde, zwerveling naast zwervling, op nieuw veranderen werd voorbereid. Zoo gaat het witte voorjaar allengs over in het ontblaadren van den grijzen herfst; zoo woedt de winter over naar den zomer; ebbe wordt vloed, de hooge vloedgolf sterft. In wiss'ling ligt der dagen eenig bloeien. Als ik mij weenend neerwierp in het gruis der wegen, zou ik haren slaap vermoeien: zij sluimert rustig in het groote huis. Zij werd verduisterd en zij is gestorven. Ik sla het bekken helder als bij feest en zing om wat zij weetloos heeft verworven en zing omdat haar lot mijn leed geneest. Vorige Volgende