en gemis tussen de ogen. Ekke zag het met hartgrondig leedvermaak; en op de morgen van de vierde dag, toen zijn moeder riep, dat de koffie klaar was, en hij op de stoel tegenover haar neerstreek, viel hij bot en schamper uit met zijn vraag:
- Niet, dat ik 'm erg mis, hoor... maar komt die zwankebast eigenlijk nog terug?
Hij sloeg haar gade, hatelijk, zonder medelijden. Haar gezicht werd wit tot onder de wortels van de duisterfelle haardos. Aarzelloos bracht hij de tweede slag toe:
- De politie heeft 'm toch niet weggehaald?
Het was een van de weinige keren, dat Regina radeloos leek. Ze stond daar zonder antwoord. Het ingehouden gieren van haar adem was overwinningsmuziek voor Ekke's gehoor. Hij had haar getroffen - in het levende hart. Hij vatte de koffiekom en blies op het gloeiend nat:
- Dus hij laat je zo maar weer in de steek, hè, zo'n banjerheer... zonder te zeggen, waar ie blijft.
Het bloed stroomde onrustig naar Regina's versmald gezicht terug. De bovenlip beefde minachtend vals - maar ze had haar stem in de macht:
- Wat kan 't jou schelen, en mij? Wat mijn klanten doen, dondert niet. Laat ie naar den duivel en z'n moer wezen - hij mag het zelf weten.
Ekke dronk met slorpende kleine teugjes. En onderwijl sprak hij, de blik over de dikke rand van de kom heen op Regina's verduisterd angstgezicht:
- Mooie klandizie, die je hier aanhaalt... alles opvreten... zuipen voor niks... alle plezier, dat de schobbejakken willen...
Hij zette de lege koffiekom neer en stond op. Hij boog zich zwaar over de tafelrondte heen naar Regina, oog in oog met zijn moeder:
- Wanneer houdt dat smerige gedoe hier nou eindelijk op?
Regina was bang. Hij zag het. Niet voor hem, maar om den Ooststellingwerver.
Ze overlegde, hij kon het zien. Ze wikte haar gedachten en woorden, in rapgejaagde haast, haar voorhoofd vol beweging: