| |
| |
| |
Zevende Boek
Industrie
1903-1907
| |
| |
| |
| |
| |
I
Degenen, die Herre Tjallings Wiarda steeds met stugge achterdocht hadden waargenomen, kregen onverwacht gelijk. Was hij niet, die verdomde woudboer, op een kwade dag directeur gebleken van de grote fabriek, die van het voorjaar af tussen trekvaarten en spoorlijnen in de omgeving van het leeuwarder station werd opgetrokken, en waarvan het doel in den beginne duister geweest was? - Vele zakenlieden hadden in de maanden, waarop het hoge, hoekige, gele gebouw op het lege terrein verrees, des Zondags hun wandeling van Kalverdijkje of Bontekoe naar de zuiderkwartieren der stad verlegd, alleen in de hoop, hun weetgierigheid te kunnen bevredigen. Pas in de midzomer, toen men er machine's en ketels naar toe sleepte, ja, toen had iedereen gezien, dat het een zuivelindustrie zou worden, met condenswerktuigen en fonkelende karnen en kaaswrongels en weegtoestellen; en daar iedereen wist, dat er geen nieuwe boerencoöperatie was opgericht, moest het wel particulier geld zijn, dat daar eensklaps met zulk een gebouw, zulke apparaten en zoveel onrustwekkende ondernemingsdrift voor de dag kwam.
En nu bleek het Herre Wiarda, aan wien deze grote, glimmende nieuwigheid behoorde! Herre, die zich na zijn mislukking met de ‘Frigga’ zo schijnbaar onverschillig en onverzoenlijk van iedere fabrieksonderneming had afgekeerd! Zij, die nooit hun verbeten naijver en concurrentiewrok hadden laten varen, vertelden het nieuws verder met sombere triomfantelijkheid; het had hun niet minder overrompeld dan de meer lichtzinnigen, maar zij waren nu eenmaal van nature meer ingesteld op de boosaardigheid van al wat leeft en elkaar het licht in de ogen misgunt, en verdroegen de schok
| |
| |
lijdzamer. De listigen en zakelijken vroegen zich al onmiddellijk af, waar Herre zoveel kapitaal vandaan had; wie de Wiarda's kende, en in de woudstreek thuis was, opperde de veronderstelling, dat 't geld van den ouden Tjalling en de Eisinga's niet vreemd aan de onderneming zou zijn. Maar het leek toch wel verwonderlijk, dat Pieter Eisinga in dat geval geen deel scheen te hebben aan de leiding van Herre's fabriek; hij was nu directeur geworden van een kleine maalderij ergens in de zandhoek tussen Drente en Opsterland; veilig opgeborgen, zoals men in Leeuwarden smaalde, waar men al onderricht begon te worden van de affaire, die zich tussen Pieter en Herre had afgespeeld. - Nee, het was geen loutere familiezaak; er moest meer achter zitten dan wat boerenkapitaal. 't Was waar, dat Herre Tjallings goede slagen geslagen had in de laatste jaren, en dat hij een mooi stuk van de friese export naar Duitsland in handen kreeg... maar kon men op zo iets een fabriek bouwen, die duizenden kostte? En waar wilde Herre Wiarda zoveel melk vandaan halen, als deze moderne machine's schenen te kunnen verwerken...?
De man, over wien zoveel gesproken, geroddeld en gegist werd, ging onbekommerd zijn gang. De schijnbare argeloosheid en vooral de koele zekerheid, waarmee hij zijn weg vervolgde, onthutsten de meeste nieuwsgierigen; de geheime angst van sommigen wies. Zij zagen, dat Herre vaker in Amsterdam kwam, dat hij geregeld naar Duitsland reisde; zij hadden hem het dorp zien verlaten en dicht bij de fabriek, op het open, rommelig stuk land aan het water, waar niets dan schipperslawaai en motorgeronk was, een nieuw huis bouwen, waarbij ook niet op de ruimte beknibbeld werd. - En verder bleek, dat Herre Wiarda niets had nagelaten, om zich te verzekeren van de klanten die hij nodig zou hebben, als deze fabriek ging werken. Hij betaalde precies een kwartcent per liter meer dan de coöperatie's, en een klein leger van ronselaars, dat hij had afgezonden op alle boeren uit de naaste kilometer-omtrek der stad, welke nog geen lid waren van een bond of coöperatie - de wervers hadden daarvoor ijverig gelopen,
| |
| |
namen opgeschreven, onnozelen uitgehoord, aan slimmeriken ook geld gespendeerd? bracht hem in het najaar een paar honderd leveranciers aan, waarmee hij zou kunnen beginnen. En daar kwamen andere dingen bij; niet voor niets had Herre sinds zijn vroegste koopmanschap zoveel mensen aan zich verplicht; het gaf hem nu een reeks van afnemers, die, half of geheel gedwongen, op de melktrust ‘Lacta’ bleven aangewezen, als zij iets moesten inkopen, al was Herre er zeker van, dat zij wel eens profiteerden van een verstolen negotie met anderen en een slinks onderhands bod.
Het leeuwarder filiaal van de melktrust ‘Lacta’ was gaan werken; en toen Herre, na een maand of vijf, het eerste verslag aan de geldschieters uitbracht, kreeg hij reeds ettelijke duizenden aan winst-aandeel buiten zijn rentes en directeursbeloning. - Van den beginne af aan had Herre geweten, dat hij in de eerste plaats zou moeten strijden tegen zijn oude vijandin: de coöperatie. Van de honderd friese zuivelfabrieken was het merendeel coöperatief, en de beweging nam gaandeweg toe. Maar Herre voerde de strijd zonder veel zorg en angst. Ten slotte moesten ook de coöperatie's voor de markt werken, en waren zij aan handen en voeten gebonden door dezelfde wetten van vraag en aanbod, waarin Herre zo goed thuis was, dat hij ook op de lichtste schommelingen met scherp voorgevoel en snel besluit kon antwoorden. - Hij kende die coöperatieve knapen zo langzamerhand, van beurs en botermijn. Hij had eigenlijk medelijden met hen... zij moesten zaken doen, en ze waren de knechtjes van fabrieksbestuur en boeren. Ze hadden nu weliswaar het getij mee; de markten werden groter, de omzetten moesten aldoor verdubbeld, verdriedubbeld worden, en ze konden daarom alle hun waren van de hand doen; maar als er eens een korte inzinking was, hadden ze hazengezichten van vrees; hun positie liep dan heimelijk gevaar, en ze waren schichtig en weifelig als mensen, die in een nachtelijk bos zijn verdwaald, en in hun angst maar in 't rond blijven lopen, omdat zij geen enkele richting in durven slaan! En dat noemde zich dan nog idealisten! Deze boeren- | |
| |
jongens, die wat in de zuivel gestudeerd hadden - en sommigen zelfs dat niet - hadden het over boeren-rechten en boerenleiding en smaalden afkeurend op de particuliere bedrijven, die er alleen maar waren om profijt te trekken van het zwoegen van den boer. - Herre Wiarda voelde boosaardige hartsteken, als hij zulke praatjes te horen kreeg. Betaalde hij, verdomme, zijn boeren niet meer dan de
beste coöperatie ooit geven kon? Wat wilden de kerels eigenlijk meer? Wat moest het hun kunnen schelen, dat zij zogenaamd baas waren in hún fabriek? Zij hadden daarmee immers het zwaarste risico te dragen, dat er bestond... áls het eens misliep, en dat gebeurde nog dikwijls genoeg, dan draaiden ze met hun eigen guldens voor de schâ op, en een grote boer kon zich dat een paar keer meesmuilend laten overkomen, de kleineren zeker niet. Zij waren in de eerste plaats gediend door een particulieren ondernemer, die zelf aansprakelijk was voor de verliezen en die zijn klanten een behoorlijk melkgeld waarborgde. -
Herre had eens in de trein een wijdlopig twistgesprek gehad met den beheerder van een coöperatieve fabriek, en de mensen uit de aangrenzende coupé's waren nieuwsgierig over de schotten komen hangen, en hadden geluisterd; de coöperator had zich eerlijk opgewonden en was steeds scherper geworden, maar Herre had zichzelf van het begin af aan beloofd, zijn kalmte te bewaren, en geen duimbreed toe te geven. De man van de coöperatie had hem onzachte verwijten gedaan: of het waar was, dat Wiarda zijn beste boter- en kaasmakers door hoge lonen bij coöperatieve fabrieken vandaan had gelokt. - Herre erkende het met een onvervaarde glimlach en brutale knipoog tegen de andere reizigers. Hij had nu eenkeer geen tijd gehad, om de jongens van groen af aan te laten opleiden, en af te wachten, wat er dan uit groeien zou; hij had ze direct nodig gehad, en goede ook; en aangezien er goede te krijgen waren, had hij ze genomen, waar hij ze vinden kon. - Sommige van de toehoorders lachten; die Wiarda was toch een gewiekste snuiter! Maar de coöperatieve beheerder schudde het hoofd. - Ik ben bang, Wiarda,
| |
| |
dat je vastloopt, zei hij hittig; - je begint van die hollandse manieren aan te wennen, wij zijn dat hier in Friesland nog niet zo gewoon. - Herre had met koele schamperheid afgeweerd. - Het lijkt wel, zei hij, of men hem wou verbieden, zaken te doen; was het dan wèl friese manier, om een ander het brood en de vrijheid te misgunnen? - De coöperator werd rood en sputterde driftig tegen. - Hollandse manieren, ja, zo noemde hij die hele gekke hoogvliegerij om boven de rest te willen uitsteken, en meer voordelen in de wacht te slepen dan men verteren kon. Daarmee was de maatschappij niet gebaat. De friese boeren wilden een eerlijk stuk brood verdienen; ze gunden een ieder het zijne, maar ze vroegen ook het recht, het beheer van eigen zaken zelf in handen te hebben. - Herre had de schouders verachtelijk opgehaald. - Die redenering klonk goed, opperde hij, maar de praktijk wees het wel anders uit. Wat wisten de boeren nu van fabrieksbeheer af? Ze mochten ééns per jaar samenkomen, om het verslag van hun directeur aan te horen, en die kon verder vrijwel met de fabriek omspringen zoals hij dat zelf verkoos! - De coöperator sloeg de hand dreunend op de knie. - Dat was niet waar! Wiarda wist zelf, dat er een bestuur bestond, en dat de beheerder geen vin kon roeren, zonder dat bestuur er in te kennen. - De toehoorders waren stil geworden; de boeren onder hen knikten; pijpen en sigaren glommen uit. - Herre sloeg de benen gemakzuchtig over elkaar: Ach kom. Iedereen wist toch, hoe het gesteld was met die besturen; ledepoppen en anders niet! Als er een nieuwe machine, een nieuw koelhuis, meer werkvolk komen moest, dan was het de beheerder, die het voorstelde, en omdat alleen de beheerder de toestand van de fabriek kende, gaf het bestuur altijd toe; van al dat gebazel over bestuursdemocratie kwam geen bliksem terecht. - Dat is waar, vielen enkelen, niet-boeren, Herre bij; anderen zwegen,
hoestten, bromden iets. - De coöperatieve beheerder sprak steeds sneller; zijn speeksel siste door de coupé. - Men kon de coöperatie's belasteren zoveel men wou, maar het was dan in elk geval beter, dat de boeren
| |
| |
elkaars lasten droegen en ook gemeenschappelijk de voordelen hadden van hun bedrijf, dan dat ze werkten voor de brandkast van mijnheer Zus of Zo. - Herre's kalmte wankelde een kort ogenblik; hij zei met snijdende stem: - Jawel, dáárom lopen d'r zeker zoveel boeren weg, als het de coöperatie slecht gaat. Elkanders lasten dragen... beware! Oom Gevert is dood, maar oom Hebbert leeft nog, zei mijn ouwe pake... Als ik een kwartcent meer betaal dan de coöperatie, komen ze immers als hondjes bij me bedelen... En dat is begrijpelijk, want elk zoekt hier zijn voordeel, en als de coöperaties allemaal eens met verlies gingen werken, dan was er geen boer, die d'r an bleef...! - De coöperator beefde woedend: Het was hem nu wel klaar, dat Wiarda niks beter was dan de hollandse kapitalisten, die alleen maar rekening hielden met de slechtste eigenschappen van den mens, en daarop hun hele onderneming bouwden. Maar gelukkig waren er ook nog anderen, die voelden, dat alleen eerlijke samenwerking in de toekomst van enig nut kon zijn, wilde de wereld in stand blijven. - Herre stond op en hees zich in zijn jas; ze stoomden het leeuwarder station binnen. Hij glimlachte met onbezorgde meerderheid: De tijd zal 't wel anders leren; alleen de grote ondernemingen - de kapitalisten, als ze dat woord dan zo graag wouën gebruiken - zouden het uithouden; die konden de beste lonen, de beste prijzen betalen, hun fabrieken het modernst en best onderhouden; al het onderhands geknoei van de kleine boerenbedrijfjes zou worden opgeslokt, omdat ze nu eenkeer te zwak en te verdeeld waren. -
Hij had niets méér gezegd, blij dat hij uit kon stappen; hij had haast al te veel verraden omtrent het karakter van zijn eigen fabriek, waarvan immers geen sterveling wist, dat het een onderdeel van een internationale melktrust was. Op de hekken en de hoge blanke gevel van zijn gebouw had hij in overleg met de buitenlanders ‘N.V. Friese Zuivelexport’ laten zetten, en dat was voldoende; de wereld mocht rustig blijven gissen, wie de aandeelhouders van deze vennootschap waren...
Nee, Herre Wiarda was voor de coöperaties en hun
| |
| |
mededinging niet bevreesd. Hij fabriceerde met zijn betere werktuigen toch steeds sneller en goedkoper dan zij; elke morgen kreeg hij de getelegrafeerde prijsnoteringen uit het buitenland; en als hij onverhoeds een grote partij zuivel of condens op de markt wierp, noodzaakte hij al de anderen, de prijzen naar de zijne te regelen. Want met al hun schone woorden waren die coöperaties onderling nog even tegenstrijdig alsof het particulieren waren, en bestookten ze elkaar om een cent of halve cent per kilo als duivels... Herre zat op zijn kantoor en lachte, terwijl hij het groeiend aantal bestellingen doorlas: de stommelingen beseften niet, dat zij elkaar daardoor slechts afbreuk deden en hèm in de kaart speelden.
|
|