XI
Een korte tijd verblindde de wintersneeuw Ekke's ogen; ze lag in zonnige glooiing, met de uitgestrektheid van onmetelijke, geëffend witte pelzen, tegen de horizon; en hij, die in geen weken het dorp verlaten had, bond de oude schaatsen aan, die aan een spijker in het kookhok hingen en zwierf de ingevroren omtrek af. Het gaf hem een gevoel van lang verloren, stralende vrijheid. Maar toen hij op een morgen wakker werd, regende het opnieuw, en de dooi spoelde de mijlenvlucht van zon en lichte schaduw in enkele dagen zonder genade weg. Het werd zijn laatste uittocht in dat neerslachtig jaar.