eigen vuisten, die de leidsels hielden; ze waren bruin-rood, hard als hoorn, de polsen scherp behaard, over de huid liepen kerven en de roven van oude schramwonden. Hij dorst Tjalling niet aan te kijken, niets te vragen. Maar toen ze de Zomerweg uitzwenkten, streek Tjalling zich een paar maal zuchtend over de spitsgeworden kin:
- Der komen veranderingen, jong... 't hoge woord moet er maar eenkeer uit... We zullen voor jou wat anders zoeken... Je tante en ik, we gaan van de plaats. Ik moet 't opgeven.
Ekke knikte zonder een woord. Zijn oom behoefde niet te merken, dat hij alles al wist. Een stille droefheid wrokte in zijn keel, hij slikte een paar keer hoorbaar. Tjalling Wychmans wachtte een paar minuten, toen begon hij weer, tussen het harde wielgeratel door, de blik op het dansende achterdeel van het paard:
- 't Is beter, Ekke, ik ben niet meer opgewassen tegen 't boerenwerk... Die ziekte heeft me de knauw gegeven...
Na elke zinsnede zweeg hij. Hij schokte zacht heen en weer op de zit, trots het kussen, dat aan de bank bevestigd was. Het was of elke schok hem ouder maakte, en het spreken moeizamer:
- En ik geloof, dat Ryken van Sake Nieuwboer 'n plaats zoekt, met Mei... Ik moet eerst met notaris spreken, zie... Ik zal boeldag houden...
Ekke klakte de teugel neer over de paardeflank, de wagen kreeg een korte ruk. Hij zei nog niets, knikte alleen weer.
- En voor jou... tja, wat denk je... zou je 't al aandurven als grote knecht? Ik weet ook niks anders... ik ken je bij Ryken anrekommanderen...
Voor het eerst keek Ekke Tjalling aan. In zijn ogen stond de schrik; Tjalling zag ze, en sloeg de blik neer.
- Nee, Tjalling-oom, grote knecht, dat vertrouw ik mezelf niet toe...
Stilte. Ekke keek voor zich. De gele stenen van de weg gleden in dood gelid onder de paardehoeven door, verdwenen onder de wagen. Het was afgelopen. Hij moest een besluit