vormelijkheid van mama en Carla van Everdingen met grimmige genoegdoening genoot. Na het diner werd zelfs Ernest er ongedwongener onder, en hij en oom Julien lachten luidkeels om de beursverhalen, die Herre hun in klein comité bij koffie en cognac opdiste. -
Toen Ruth in haar geruit reismanteltje naar beneden kwam, zag Rudmer, dat Egmont haar in het voorhuis opwachtte. Hij stond onder het beeld van den onooglijken heilige, en nam glimlachend Ruth's hand. Toen wees hij met de punt van zijn welgemaakte schoen naar de blauwe tegeltjes op de muur, en Rudmer zag, dat er een waas van getroffenheid over Ruth's gezicht trok bij het gebaar. Verwonderd nam hij Ruth en zijn zwager op.
- Weet je het nog, Ruth? vroeg Egmont. - Wie was dat ook weer?
Ruth knikte door glimlachende tranen.
- Of ik het weet... koning David, geloof ik...
- Goed. En die daar?
- Job op de mestvaalt.
- En die?
- De dochter van Jefta.
- Mis; de profetes Mirjam... Je leert het nooit, Ruth...! Meisje!
Egmont zei het laatste woord met een gezicht vol voorgewende strenge meerderheid, maar zijn stem was onvast en vertederd, en Ruth vloog hem zwijgend om de hals.
Rudmer begreep er niets van, tot ze het hem, later, vertelde. Dat was in de trein naar Brussel, toen ze voor het eerst met hem alleen was. Hij lachte om de kinderlijke herinnering; maar hij was blij, dat alles achter hen lag: Ernest, rood en kortademig in zijn nauwe uniform, mama d'Aby, die schokte van de snikken, Egmont's neerbuigende welwillendheid, en ook het beeld van zijn eigen ouders, die ver en eenzaam op de friese stelp waren gebleven. - Hij wiste alles vastberaden uit zijn gedachten. Ruth was zijn vrouw, voor God en de wereld; hij hield haar in zijn armen, een vermoeide, maar gelukkige