hoogste macht gezien. Herre schrok van de omvang, die het kwaad had aangenomen.
Hij liet de kleine veenboeren man voor man de bedragen van hun vorderingen opsommen en cijferde na afloop met strakke lippen en ogen, die niets verrieden van zijn stormende inwendige verontwaardiging. Het bedrag, dat Pieter zich moest hebben toegeëigend, liep in de duizenden.
Herre had de boeren twee borrels laten schenken. Hij beloofde hen, dat ze nog dezelfde week schadeloos zouden worden gesteld. Hij had niet de moed, nu nog eens een beroep op hun trouw te doen; hij voelde, dat Pieter de zaak grondig had verspeeld, en dat hij er tientallen aan de coöperatie zou verliezen.
Na de boeren ondervroeg hij de arbeiders en melkrijders. Zij allen hadden hun loon gekregen. - Een andere zaak werd het met den machinist. Ook hij was niets te kort gekomen, maar Herre zag aan de schuifelende voetbewegingen van den man en de manier, waarop hij zijn pruim achter de linkerkaak schoof, alsof hij wilde gaan spreken, dat hij iets belangrijks moest weten.
- 't Is over de voorraden, mijnheer... Ik geloof, dat niemand hier meer weet, wat er gekocht en betaald wordt... Ik ga niet meer over de kolen, en de botermaker, die verliest ook zijn kop in de rommel... De beheerder heeft alle verkoopbonnen, zegt de botermaker, en hij kan niks meer gewaar worden...
De onduidelijke mededelingen waren voor Herre klaar. Hij riep den botermaker bij zich, praatte een half uur met hem, en liet zich bij benadering de verwerkte voorraden opgeven. -
Twee dagen later verscheen er een man met een zwarte tas onder de arm op de fabriek. Het was een schoolmeesterig, fijn mijnheertje met een bril aan een zwart koord. Herre Wiarda en hij sloten zich op in het kantoor, en bleven er een hele dag werken. En dat ging de volgende dag zo door. De arbeiders staken de koppen bij elkaar. - De beheerder is ziek, - had Wiarda gezegd. Ziek, jawel, zei de botermaker honend; - maar 't is geen kinderziekte... -