VII
Iedere streekbewoner had met half boosaardig gespannen verwachting toegezien, hoe zich de zwangerschap van Antje voltrok, en dat er een zoon werd geboren in het huis van Herre Wiarda.
De verontwaardiging was algemeen, toen men in de krant las, dat het kind Wychman genoemd werd; en ieder zei nadrukkelijk het zijne van het nieuwe vergrijp.
Toen Herre op weg naar zijn ouders Ids, den arbeider, ontmoette, die jaren her bij zijn vader gewerkt had en nu tot een gekorven vogelverschrikkertje was vergrauwd, hield de oude man hem staande.
- Geluk met je zoon, zei hij, en nam Herre's sterke grote hand een tijdlang in zijn kromgetrokken klauw -; maar één ding had je niet doen moeten, jong; die naam! Z'n pake heet toch Tjalling -? Hoe kom je nou aan Wychman?
Herre gaf den gebogen landarbeider een gulden.
- Hier, Ids, koop een pijp of weet ik wat je nodig hebt; maar praat niet over wat je niks aangaat. -
Doch Herre wist, dat ze allemaal dachten als Ids. Het ergerde hem; de druk en dwang van de woudstreek klemde lastiger dan ooit, en vaker dacht hij er in deze dagen aan, om naar Leeuwarden te verhuizen.