afkeer, en hij moest zich met alle wilsinspanning dwingen in te zien, dat Pieter Eisinga immers zijn eigen uiterlijk niet gemaakt had.
De winter viel vroeg in; het sneeuwde met lange, nachtelijke buien. De trein was slecht verwarmd, en Herre bleef vaker thuis. Antje leefde ingekeerder; hij had niets aan haar wonderlijk, stil gezelschap, en ook de nachten brachten hen zeldener samen. Over het kind werd niet meer gesproken; ze weerhielden beide in stugge boereneerbaarheid hun gedachten, al wisten ze van elkaar, dat ze het zich trachtten voor te stellen, vorm te geven aan het ongeborene. Soms nam Herre Antje tersluiks op, maar ze bleef in haar donkere, ernstige dracht de harde vrouw van voorheen, en hij bemerkte geen enkel teken van zwangerschap aan haar.
Toen het ijs kwam, reed ook hij een paar maal uit, omdat het hem een afleiding scheen voor het benauwende huiszittende leven. Op de banen waren alle dorpelingen, die een been konden roeren; velen van hen waren vrienden uit zijn eerste jeugd, hij dacht bij hun aanblik altijd aan het lage grijsblauwe schoollokaal en den zwarten meester met de bullepees; hij groette ze, en ze groetten terug, maar er was niets meer, dat hen bond, en hij voegde zich, afgeweerd door de kortheid van hun herkennende blik en hoofdknikken, nergens bij de groepjes, die samenschoolden voor bruggen en tentjes. Hij gleed langs de opvaart, doorkruiste het ondergelopen land. De spiegelende zon gloeide onder het ijs, en Herre zwierde over een rode vlakte, die na een uur of drie, vier snel verdonkerde, en zijn eenzaamheid dubbel verlaten maakte. - Een paar maal ging hij des avonds naar zijn ouders. Reinou diende te zijner ere ziedend hete melk op, en ze aten kleine harde plakjes deventer koek. Hij staarde naar het zachte donkere glanzen van de oude koperketel, die hij zich ook uit de jeugdjaren herinnerde; er bleef iets onwezenlijks en afgestorvens aan deze bezoeken, en hij keerde meestal vroeg naar huis terug, met een vaag onvoldaan besef, dat hij overal vreemd geworden was. -