gang, die Herre in vrouwen zozeer bewonderde. Terwijl ze langs het caféruit wandelde en naar binnen keek, knikte hij, vol warme overmoed. Ze zette onmiddellijk een koele hoogmoedige mond en ging voorbij met geheven hoofd; de zachte rondende zwier van haar welgevormde heupen trok zijn blik mee. Herre lachte en rekende af. Hij gaf den ober een royale fooi, liet zich zijn hoed aangeven, en slenterde naar de trein van vijf uur, nog overmoedig, en tevens vol van een plotselinge drang naar avontuur. Een vrouw. Zij kwamen en gingen. Hij leefde met Antje Adzers. Een dorre, harde liefde. Hij hunkerde eensklaps uit de overdaad van zijn welbehagen en kracht naar een grondiger hartstocht, iets, waaraan bekoring en koestering en dolle lust was. Toen hij op het perron de trein voor Stavoren klaar zag staan, kreeg hij de dwaze aanvechting, om een telegram naar huis te zenden, dat hij onverwacht voor zaken naar Amsterdam had moeten gaan, en morgen thuis kwam... Zaken. Amsterdam. Een vrouw, jonge uitbundige weelde. De alcohol zong in zijn bloed. Hij stond daar, een, twee tellen, en draalde. Maar de oude straffe gewoonte won het ook nu, en hij stapte met langgewende, onwillige verveeldheid in de doorrookte coupé van de boemeltrein. -
Thuis at hij weinig. Antje was zwijgzaam als hij. Een paar maal opende ze de mond, alsof haar iets op het hart lag, maar als hij haar aankeek, zweeg ze toch. Hij haalde de schouders op, liep de tuin in, sneed onder het wandelen een paar dode twijgen van de roos, harkte de eerste rode bladeren onder een vroege appelboom vandaan, en kwam tegen de schemer weer binnen. Des avonds, toen ze naar bed waren gegaan, en Herre, tussen de sleurgedachten van het eendere leven door eensklaps opnieuw herinnerd aan het levenslustige mooie wezen, dat hij des middags gezien had, Antje naar zich toehaalde, weerde ze hem eerst af met haar handen, die altijd killer leken dan de zijne.
- Herre, ik moet je iets zeggen...
Hij lag roerloos; haar stem had, zelfs gefluisterd, een nieuwe klank.