| |
II
Antje sprak niet meer over ‘het fabriek’ en Juli ging voorbij, terwijl Herre een paar maal met de tram naar Drachten reisde, en vandaar met een vrachtwagen naar de Compagnie, waar hij het leeggehaalde gebouw in ogenschouw nam. Hij vond een kleinen timmermansbaas, die onderdanig naar zijn uiteenzettingen luisterde, terwijl hij den man met de hoed zijdelings opnam, en het een en ander op papier bracht naar de ruwe bestekken van verdeling en herbouw, die Herre aan het Leeuwarder bedrijf had ontleend. De kosten zouden niet hoog zijn. Er bleef ruimschoots geld voor de machine's. Machine's moesten goed zijn, en nieuw, en betrouwbaar; dat was het beste kapitaal.
Als Herre Wiarda terugkwam van die uitreizen naar de venige, povere compagniestreek met de kleine boeren, aan wie hij de fabriek zou brengen, bekroop hem nu en dan toch de angst. Zouden ze bijten? Dit volkje was traag en taai en wantrouwend, ze kwamen in alles zo ver achteraan, keken jarenlang de kat uit de boom. Hij had ze gezien en doorschouwd langs de weg in de avond; ze stonden daar in burengesprek, wat deemoedig en ruw, ze draaiden het hoofd weloverwogen om, als hij, de vreemdeling, passeerde; ze antwoordden maar half en onwillig op zijn joviaal gezwaaide groet. Argwaan en oud verzet, of lange veroveringsstrijd waren niet in de vooruitzichten van de fabriek verrekend. Benauwdheid, overmeesterde Herre bijwijlen; zij waren het, die hem moesten leveren! Maar als hij weer in de tram zat - het schokken van dat verkeersmiddel was tenminste iets van de nieuwe tijd, en stelde geruster - herwon hij de zekerheid, dat er met geld alles viel te bereiken, dat het ook de weer- | |
| |
stand van de compagnie's boeren breken zou. Hij keek door de lage brede ruiten van de tram uit naar de ondergaande dag achter het dik bepoederd loof van de iepen langs de weg, die hoge fijne schimmen werden tegen de oranje hemel; en het suizen van de heesters tegen het glas, waar het spoor nauw langs de bossige berm liep, begeleidde vertrouwelijk zijn gedachten, als in de jeugd. -
Toen Herre op een Zaterdagavond in Augustus voor de kleine keukenspiegel stond en zich schoor - hij verfoeide op de laatste dag der week de babbelzieke en stinkende kamer van den dorpsbarbier, en naar de stad trok hij op deze dag nooit - kwam Antje, donker en stemmig en mager, achter hem gegleden met een geheimzinnige onverhoedsheid, dat hij er van schrok.
- Jezus mens, zei hij, en het scheermes trilde in zijn vingers.
Antje keek schuldbewust en ontweek zijn woedende blik.
- D'r komen ‘praters’ morgen, begon ze weifelig, en spoelde onderwijl het water, waarin hij zich verschoond had, weg.
- Práters? Hier?
- Mijn ouders.
Herre's ogen verdonkerden boven de witte rand van zeepschuim, die de helft van zijn gezicht bedekte.
- Wat bizonders?
- Tja. 't Gaat over 't fabriek.
- 't Fabriek? 't Fabriek? Maar zij weten toch niks -?
Ze stond met de lange schonkige rug naar hem toe, over het lekkende zinken aanrecht.
- Ik dacht deze week: kom, 't is zulk mooi weer, ik neem de fiets...
- En je ging naar Oostermeer?
- Ja...
- Om alles uit te kwebbelen?
- Nee!
Haar stem kreeg een zweem van schrille angst; het was, of een kind wilde gaan huilen.
| |
| |
- Nee, ik vertelde 't aan Mem, toen Heit de kalvers voerde, en ik alleen met 'r in de kamer was...
- En toen?
- Ja zie, vandaag kwam de bode met een brief. -
Ze keerde zich naar hem toe, zonder hem nog aan te durven kijken. Haar handen zochten snel in de zakken van haar boezelaar, frommelden er een velletje grauw postpapier uit, dat ze hem reikte. Herre lei het scheermes naast zich neer en las:
Geliefde kinderen!
Hopende dat het U welkom is, zo komen wij bij welzijn Zondag na de vermaaning bij U aangeleegenbeid bekent achtende
Uw Ouders
De dreigende woede brak uit in Herre. Hij keek Antje na, die zacht uit de keuken was gelopen.
- 't Is mooil riep hij haar hard en schamper na. - Dus je vader weet 't ook al! Als ze verdomme dan maar inzien, dat ze geen vat op mij hebben...! - -
Hitte parelde in zilveren droppen op het voorhoofd van de zware hoogrode oude boerin; op de vierkante knieën van Adzer Eisinga lagen zijn onaangename hoekige handen, de ringbaard stond strak en mager om de kin.
Tot na het warme middagmaal was er met geen woord van de affaire gerept, waarvoor de Eisinga's zo onverhoeds overgekomen waren. Nu stond Antje op, schoof het raam een paar handbreedten omhoog, om bedompte etensgeur en hitte te lozen, en droeg theegerei aan; en Herre, die onwillig tegenover zijn schoonvader zat, kraakte en draaide op de rieten stoel, en redde zich uit zijn geërgerde onrust, door een sigaar uit het kistje te nemen, die zorgvuldig onder de kleine koperen guillotine van het rookstel te onthoofden en er de brand in te steken; de getaande oude boer volgde zijn voorbeeld.
- Foei, foei, zei de zwaarlijvige moeder, en wuifde een
| |
| |
paar maal met de vette hand, alsof ze daarmee de benauwenis van de zomermiddag verdrijven kon.
Herre keek de rook na, en wendde zich naar zijn schoonvader. De kogel moest door de kerk.
- Ik hoorde van Antje... jullie wouën praten over 't fabriek?
De overrompelde boer zette zijn rechterhiel steviger op het dwarslatje van de stoel.
- Tja. Dat zit zo. Antje praatte d'r onlangs over met 'r moeder (hij maakte een hoofdbeweging naar de oude vrouw) - en nou dacht ik...
Het wijdlopige, zware begin van het gesprek was er. Ze praatten van weerskanten nog enkele minuten in deze onzekere zoekende toonaard door, beide weifelend, om de eerste te zijn. Herre voelde zich als een soldaat in een onbeslist voorposten- gevecht - al moe van de schermutseling, voor de veldslag is geleverd, totdat Pierk een woord zei, dat zijn onzekerheid in verbazing om deed slaan.
- Ja, zie, 't is over Pieter...
Adzer Eisinga knikte, blij, dat zijn vrouw hem voorkwam.
- Ja, over onzen Pieter.
- Over Píeter? herhaalde Herre diep verwonderd.
Antje boog zich over het theeblad in een bedrijvigheid en haast, waarvan Herre de onechtheid dadelijk doorzag; en hij vroeg zich af, wat er gecomplotteerd kon zijn.
De oude boer verwisselde de voeten, trok aan de dure sigaar, blies een fraaie wolk van rook omhoog, en tikte met tergende omslachtigheid de as in het koperen bakje neer. In Herre's handpalmen begon de nieuwsgierigheid te jeuken.
- Maar wat heeft Pieter nou met mijn fabriek te maken? viel hij uit; hij had er genoeg van, om op de overbekende wijze van het breed uitgesponnen, eindeloos boerenoverleg verder te vorsen.
Pierk Eisinga, de door de hitte geplaagde boerin, bette het voorhoofd met de in eau-de-cologne getipte zakdoek, terwijl haar man zich vertrouwelijker naar Herre overboog.
| |
| |
- Onze Pieter heeft toch zo'n acte -!
Buiten streek de hete wind even over het gras, en ook de zware bladeren van de tuinheesters kwamen vol warme beroering. Binnen hing de toenemende spanning, kwelzieke vliegen doorgonsden het vertrek, de vochtige krachtige reuk van pas gezette thee dampte over de tafel.
- Zo'n acte...?
Pierk tilde als vermanend de mollig-ruwe hand op, en liet die weer in haar wijde zwarte rokschoot vallen.
- De zuivelacte, Herre!
Herre Wiarda keek zijn schoonouders beurtelings aan. Dat was het dus, wat hen op deze zondagmiddag naar hem toe had gedreven! Hij begreep de opzet in hetzelfde ogenblik: Pieter Eisinga, de rijke nietsnutter, moest in de fabriek geholpen worden; Pieter Eisinga, die zich zelf te goed waande voor het boerenbedrijf! En trek van spottende vermaaktheid en afkeer tevens trok om Herre's mond; maar hij hernam zich; hij was nieuwsgierig, hoe zij het zouden stellen.
- Nou - praat maar vrij uit, Heit is hier niet onder vreemden!
De schoonvader trok de stoel, die half van de tafel af stond, een paar voet dichterbij.
- Jongen, Herre, 't leek me zo'n mooi ding voor Pieter, als hij nou eens met die acte aan de slag komen kon...
- Hij is niks sterk, het boerenwerk ken hij niet aan, viel de roodgestoofde moeder in, en in haar stem klaagde ziekelijke bezorgdheid voor haar enigen, verwenden zoon.
- Mem, hou je d'r nou even buiten, bitste de oude boer met een bevelend nors gebaar van de geheven elleboog; -? gelijk heb je, maar dáár gaat 't nou niet om...
Herre sloeg de ogen neer. De langzame en belachelijke manier, waarop zich het voorstel ging vormen, dat hij reeds doorzien had, gaf hem eensklaps een dolle lust, om te lachen. Sluwe stomkoppen! - schoot het door zijn hoofd. - Alsof ik niet weet, dat jullie met Pieter in je maag zitten! - Maar terwijl hij zich fatsoenshalve en uit een vaag medelijden met
| |
| |
Antje - die geen woord sprak - tegen de neiging verzette, om op te staan en, waar zijn schoonouders bij zaten, in luidkeelse vernederende vrolijkheid uit te barsten, rees er in zijn altijd waakzame gedachten een ingeving, en zijn gezicht nam een verraderlijk lege uitdrukking aan.
Adzer Eisinga had het pleit tegen zijn vrouw gewonnen en voerde opnieuw het woord.
- Zie je, Herre, ik had zo gedacht... Als het doorgaat met dat fabriek - -
- Ja, dat plan gáát door, zei Herre kort, en dronk zijn thee uit.
- Precies... Als het dan doorgaat, zeg ik, dan heb je voor dat fabriek een man nodig, hoe zal ik 'm noemen, een beheerder heet dat, als ik 't wel heb...
- Een beheerder, net als in Warga, bevestigde zijn vrouw, die de bizonderheden van de streek op haar duim kende.
- Precies... En daar moet je dan iemand voor hebben, die het vak kent... niet?
Herre knikte, zonder iets te zeggen.
De oude boer hief triomfantelijk de uitgestoken hand.
- Nou! dat is een prachtige gelegenheid, dat we mekaar kunnen helpen... Jij zoekt een beheerder, en wij hebben onzen Pieter - die heeft de kennis! -
Er hing een kort zoemend stilzwijgen. Door het harde hoge stuk blauw van de lucht, dat men door het zijraam zien kon, dreef een wolkeneiland, waar Herre in gedachten naar staarde, zonder het te zien. De geopende, lange, magere hand van Adzer Eisinga zweefde een ogenblik nog boven de tafel, en viel dan weer op de knie. Pierk Eisinga veegde zich om de mond, en Antje, die de lege kopjes naar zich toehaalde, draalde een spannend moment in haar werk.
Herre Wiarda keerde zich langzaam naar zijn schoonvader. Hij toonde een listig glimlachend gezicht.
- Kijk 'ns, Heit, zei hij met nadrukkelijke traagheid. - De zaak is natuurlijk niet zó eenvoudig. Heit stelt 't maar zo voor. Een beheerder heb ik nodig, dat is zo...
| |
| |
- Nou! riep Adzer Eisinga.
- ... dat is zo. Maar ik ken daarvoor niet iedereen gebruiken. Iemand aan 't hoofd te zetten van een bedrijf, da's geen kunst...
- Maar hij heeft de kennis! zei de boer, en de toon van zijn stem werd scherp.
Herre glimlachte weer, goedig bestraffend.
- Daar gaat 't niet alléen om. Als Pieter de zuivelacte heeft, móet hij 't vak verstaan, ja. Maar er is meer. Een beheerder heeft ook verantwóórdelijkheid, en dat weegt hier 't zwaarst. Dat begrijpt heit toch ook!
Adzer Eisinga zoog fel aan de sigaar.
- Ik ken geen beheerder aanstellen, kort en goed, zonder een deugdelijke borgstelling, en zonder dat zo'n man aandelen neemt in het bedrijf... Dat is de enige manier om te zorgen, dat 't fabriek hem ook ter harte gaat. Zie? Het moet hem aan 't hart gaan als z'n eigen zaak. En daarom: als ik een beheerder neem, dan moet 'r geld van 'm in! -
Herre had zich opgericht, en keek Adzer Eisinga recht in de ogen. De lange grauwgebaarde boer leunde achterover in zijn stoel en krabde zich achter de oren. Herre's hand tikte op de tafel.
- Wie het ook is! Familie of geen familie! - Hij lachte een zakelijke lach. - Als koopman vertrouw ik mezelf niet, laat staan een ander -!
Het geluid van verse thee in de kopjes volgde op zijn woorden. Pierk en Adzer Eisinga keken elkaar tersluiks aan. Pierk zuchtte en knikte. Adzer Eisinga trok het zondagse kopje langzaam naar zich toe en draaide het om en om. Daarna brak de stroefheid, die de verwachting op zijn gezicht had achtergelaten.
- Tja. Ik ken niet zeggen, Herre, je hebt ongelijk. D'r is wat van an. Is 't niet, vrouw? D'r is waarheid in...
- Maar 't is onze Pieter! zei zijn vrouw klagelijk.
Herre klopte zijn schoonmoeder op de schouder. Het gebaar was schertsend, maar zijn stein klonk hard.
| |
| |
- Pieter of geen Pieter. Ik ben zakenman, mem, ik riskeer niks zonder borg en aandeel... D'r komen kier kapitalen in het spell -
De ogen van Adzer Eisinga namen een vorsende, nieuwe uitdrukking aan.
- En 't geld van - Antje?
Herre stond op, zachte verontwaardiging in zijn antwoord.
- Dat blijft liggen. Als ik ooit kinders krijg... Ik smijt alle troeven niet inééns op tafel. Bovendat: 't zijn haar centen, niet die van mij. -
Adzer Eisinga, de jarenlang bedrevene, verstond de wijsheid en voordelen van Herre's kort argument. Tevredenheid glansde in zijn ogen op.
- Jawel, jong, jawel!
Ze zwegen opnieuw alle drie. Antje's gezicht was gaan gloeien bij de laatste woorden van Herre. Haar moeder nam haar hijgend en nieuwsgierig op. Herre stond tegen het raam; rustig; hij speelde met hen, zij waren ongeoefende tegenstanders, en hij voelde hun weerstand ondergaan.
Eindelijk hees zich ook Adzer Eisinga op, schraal, zonder overhaasting. Een boer neemt niet graag zittend een besluit. Zijn knieën knakten, de ouderdom zat al diep in zijn gebeente; hij rekte zich, en liep een paar passen op en neer, terwijl de vrouwen in deemoedige afwachting bleven zitten.
- Nou, zei Adzer Eisinga ten slotte; - ik wil 't overleggen. Ik ga nooit over één nacht ijs, Herre. Net zo min als jij, voegde hij er aan toe, half vol ergernis, half met trots; hij voelde de onuitgesproken koele verachting van de meerderheid, waarmee Herre hem behandelde. - Maar d'r zit wat in... Een fabriek - dat is misschien beter dan het boerenwerk - in de toekomst...
Herre lachte en haalde de schouders op.
- Ja, als men niet te dom is, heit, en de ogen openhoudt...
Adzer Eisinga knikte sluw. Plotseling lachte hij, het dunne tevreden lachen van een grijsaard. Ook Herre lachte, opnieuw; en Antje Adzers lachte, en de boerin, die in haar
| |
| |
zwarte kleren stak en wier hoofd in de gouden siersels geklemd zat, lachte gebrekkig mee. En dit zachte, geslepen lachen van de vier mensen was de erkenning van de macht, die ze allen vereerden; de macht van het helder verstand, dat met die andere hogere macht, het geld, een bondgenootschap heeft aangegaan, om zich boven de rest der stervelingen te verheffen in goed en aanzien.
- Dom, nee! zei de oude boer, tussen twee korte doffe schaters door; - nee Herre, dom moet je daarvoor niet wezen - wij kennen jóu! -
Een oogwenk zwol koude genoegdoening in Herre; Adzer Eisinga erkende hem, erkende volmondig het doorzicht en het meesterschap van Herre Wiarda. Het was een overwinning op het koppige oude boerendom, dat altijd wantrouwig staat tegenover koopmanschap. En het betekende - dat wist Herre tevens - een overwinning op het schraapzuchtig karakter van Eisinga's boerenstaat, die niets zozeer vreesde als het bezit in gewaagde ondernemingen te verspelen. Adzer Eisinga zou over de brug komen zoals Abe Zijlstra en zoveel anderen, waarvan Herre geprofiteerd had; en Pieter - hij mocht beheerder worden van de nieuwe fabriek!
Ze spraken niet meer over geldzaken. Na de thee wandelden Herre en Adzer een eindweegs de witte gloeiende weg op en neer, waar het loof moe en roerloos hing tussen korte, frisser uitschietende briezen. Ook des avonds bij het eten werd over Pieter en zaken niet meer gesproken. Maar toen de Eisinga's naar de uitspanning gingen, waar ze paard en wagen gestald hadden, hield Adzer een onverwachte lofrede op zijn zoon, die een diepere zin verried dan de woorden, omdat Herre er het geheime besluit uit beluisterde, dat Adzer Eisinga voor zichzelf moest hebben genomen. -
- Ja, Pieter is niet zo goed in 't werk... Dat zag ik al voor jaren aankomen. We hebben wat met dat kind afgedokterd, zeg ik jou... Antje ken je d'r alles van vertellen. Maar nou heb ik 'm laten leren, en dat kan-ie... Voor 't zware werk is hij niet fiks, paarden en zo loopt hij uit de weg...
| |
| |
Maar de zuivelacte heeft-ie gehaald, en boekhouden kent-ie als de beste. Ja Herre, zo gaat 't... D'r kunnen ook niet alléén boeren op de wereld zijn... -
|
|