niet hoe, maar voorlopig moest het blijven en zich vermenigvuldigen naar de fortuinlijke wet van alle kapitaal.
Soms dacht Herre aan zijn schoonouders. Zij waren rijk. Maar een vaag en onomschreven besef van hoogmoed en koppigheid, waar zich nog een ander gevoel tussen schoof, weerhield hem. Misschien kwam er een dag, dat ook dit geld noodzakelijker en bereikbaarder worden zou. Geen overijlde stappen, Herre Wiarda; niets lenen en niets vragen; alles zelf doen. Herre Wiarda wachtte, een werkzaam, speurend, wikkend, luisterend wachten...
En nog steeds leek het, of het ongeluk van anderen zijn geluk moest zijn. In het begin van de Aprilmaand trof hij een man in de Klanderij, die zich stil en verbeten zat te bedrinken. Het was Abe Zijlstra, een boerenzoon, die als Herre in zaken was gegaan, en wien alles tegenliep. Hij had in zuivel gehandeld, hij had machine's verkocht, en nu had hij een fabriek van kaaskratten en botervaten aan de Drachtster Compagnonsvaart. Maar hij was begonnen in de jaren der crisis, toen de friese zuivel een slechte naam had en de Denen de markten veroverden; de machine's, die hij verhandelde, werden ieder jaar door betere en nieuwere achterhaald - de Duitsers fabriceerden die dingen koortsig snel -; en nu hij de vatenfabriek had opgezet, kwam er een machtige concurrent aan de spoorweg, die hem kapot maakte. Abe Zijlstra stond er zeer slecht voor.
Niemand wist later, wat er precies gebeurd was; maar Herre en Abe hadden een lang gesprek, en na een paar weken liquideerde Abe Zijlstra de krattenfabriek, en trok hij als directeur van een boeren-coöperatie naar Gelderland. Na de liquidatie bleek, dat Herre eigenaar van de krattenmakerij was geworden... maar niemand kon gissen, voor welke grijpstuiver; en Herre zelf zou het niet vertellen.
Hij kende Antje's argeloosheid, ofschoon ze bijna met niemand in aanraking kwam en zeker nooit over zijn aangelegenheden met derden sprak; maar zijn ervarenheid beval hem, te zwijgen, voordat Zijlstra's finantiële instorting een