| |
IV
Het kermisterrein, bevlagd, overwemeld, tenten in rij na rij, kramen, lucht van bollen en zuur, van paling en noga, de grimas van apen en het kittelend tegennatuurlijke van vrouwen met baarden of het losstaande, sprekende hoofd... Nu zwijgend, dan luid, omringden de woudkers en hun vrouwen het ontzaglijke en vele, tot zij belandden voor het wonder van het jaar: de caroussel.
Ze stonden voor de steile fassade; met het hoofd in de nek staarden ze naar de geschilderde fronttafrelen, en zij ver- | |
| |
stomden volmaakt. Oeds alleen stiet Feye verholen in de ribben, knikhoofdend naar de vrouwenfiguren, die ter weerskanten van de ingang als kapiteeldragers halfnaakt uit kolossale rose schelpen stegen, de houten borsten pral vooruitgestoken.
- Wat 'n gemoed...
Feye trok nadenkelijk aan de pijp met het slappe zwarte mondstuk. Zijn oogleden onder de dunne gele wenkbrauwstrepen knepen samen. Toen klopte hij met de hand eerst rechts, dan links op zijn vest.
- Adam en Eva...
Ze stieten elkaar opnieuw aan, en vinnige korte vrolijkheid schokte hun bovenlijven.
Herre keek tersluiks naar Boukje, die nog aan zijn arm hing. Ze stond opgetogen stil voor het spiegelglazen glinsterend wonder. Haar kleine gevulde mond zakte een weinig open, ze ademde sneller. Hij glimlachte inwendig. Hij sloeg de arm om haar schouders, trok haar vrolijk mee.
- Draaien zullen we! Niet bang zijn!
Jurjen Hoek en de getaande turfschipper op zijn zachte vilten zondagsmuilen met borduurwerk maakten schrikgebaren; ook de andere manspersonen draalden. Jurjen drong heftig achteruit, tot Feye en Oeds hem aan de arm vatten.
- Kom mee, kom mee, wat zou 't? Die andere lui raken d'r toch ook levend uit! Draaien, zegt Wiarda!
- Ik, op mijn leeftijd! zei Knelis, die achtenveertig jaar was en wiens dochter juist was bevallen. Knelis meende, dat hij zijn grootvadersreputatie hoog diende te houden. Maar Herre Wiarda stond al met de voet op het plankier van de ingang. Hij beschreef een bevelend, uittartend gebaar met de arm: kom toch! Zijn gezicht lichtte rossig, de ogen tintelden.
- Draaien!
Langs de cassa schoven ze het paleis van hout en glas binnen, waar de caroussel hijgend en schommelend in de rondte bolderde op het snerpen van een orgel. Herre duwde Boukje de treden van de molen op, zijn handen schoven, nu ze hun kans vonden, gretig langs haar bovenbenen; hij volgde
| |
| |
haar met behendige sprong, trok haar achterover in de wiegelkaros op het kale rode fluweel.
De anderen volgden, klauterden, houterig uitgelaten en nog hoofdschuddend op de ruggen van paarden en kamelen, of nestelden zich in schuiten en op schommelbanken. Toen de caroussel begon te draaien, en zij de duistere hoek naderden, drukte Herre Wiarda de mooie vrijster met arm en been tegen zich; zij streefde even tegen, voor hij de kleine zwellende lippen vinden mocht, maar ze zuchtte hongerig onder zijn kus.
Ze verlieten de blinkende vermakelijkheid, lachend en beschaamd, de vrouwen proestten achter de hand, half tegenstrevend, half zich overleverend aan de roes van het feest. Zij hadden lang werk, voor zij hun boerenschroom konden overwinnen... De mannen liepen al weer verder, statig, met stijve knieën, maar de turfschipper keek niet zo stroef meer en Knelis Bast was zijn kleinzoon vergeten.
De minuten vlogen. Ze dronken bier en likeurtjes in de Poort van Kleef, ze slenterden langs de kramen, kauwden lange repen krentekoek, en bewonderden de goedkope opschik in bonte tenten. Tamme Geerts wilde een blikken spiegeltje meebrengen voor zijn vrouw, maar hij begon met steile koppigheid te dingen, toen hij het al in de zak had, en de anderen liepen snel door, omdat de galanteriekoopman als een duivel begon uit te varen en Tamme stotterend en kwaad de spiegel op de toonbank terugschoof.
De warmte stoofde trillend onder het loof van de bomen op het Zaailand, stof en rook stegen in lichtblauwe nevel op, de hemel was als grijsbepoederd, de grijze hitte van een zomerdag, waarop de zon achter een dun wolkendek brandt. De zwartzijden das van den kaasventer was in de nek geschoven, en niemand vertelde het hem; de klep van Jurjen's pet zat op het rechteroor, Herre's starre boordepunten verslapten zichtbaar. Toen de middaghoogte voorbij was, stonden ze bekaf gelopen en doodmoe gekeken achter de tent met de wassen beelden, waar ze het proces van Dreyfus en de aanslagen van de nihilisten op den Tsaar met huiverende verlusti- | |
| |
ging hadden aangestaard. Hun hoofden gonsden van de muziek, ze zagen lichtbollen dansen, als ze de ogen sloten; de turfschipper, die een hele dag met manden baggelaar sjouwen kon, schuurde de hand langs de rug, die hem met messen stak, en de vrouwen begonnen lodderijn op hun geweldige zakdoeken te sprenkelen en hun slapen te betten. Herre veegde zich het gezicht af, zijn vilthoed knelde hem en het gestippeld vest werd een benauwenis.
- We moeten rusten, zei hij; - rusten en eten.
Ze lamenteerden en redeneerden een paar minuten door elkaar; ieder was blij over het voorstel, en tegelijk bevreesd. Eten bestellen? Eten doet men thuis, of men neemt brood en kaas mee op zak.
Maar Herre had de leiding, en dreef door; en zo stevenden ze in optocht naar een klein hol van een kroeg. - Herre wist veel te goed, dat hij deze woudkers nooit over de drempel van de Klanderij zou krijgen, en eigenlijk was hij inwendig blij, dat hij zich daar niet met hen zou hóeven te vertonen... Een lucht van gebakken vis treuzelde weldadig tegen de lage zoldering. Op de harde banken ontspanden zich de gebroken leden, de monden kauwden rap, handen streken langs druipende lippen, Jurjen riep: Bier! - de mannen volgden zijn voorbeeld. Onder de bruine balken, achter de tapbank leunde de stadswaard met een kleine goedgunstige lach. Buiten begon het hete grijs met egale schemering te betrekken. Kleine lichten brandden tegen de tengere avondkleur; van het kermisterrein kwam een geluidensleep gesluierd over. Mensen schoven langs de ramen van het café, men vernam het verre doffe dreunen van de ontploffende Sla-Jut. Met dichte drommen kwamen de volwassenen opzetten uit het duister. De matgele weerschijn van een reusachtige petroleumlamp viel eensklaps over gezichten en handen van het boerengezelschap. Het was avond.
Herre speelde onder de tafel met de hand van Boukje, de warme kracht van haar sterke vingers tintelde in zijn arm op. Hij wilde hier blijven, lang van haar genieten; sinds de middag was hij de vrijer van voorheen, hij dacht niet aan beurs- | |
| |
offerte, aan fabrieksaandeel en condens. Hij was verliefd op Boukje Durks, hij was de jonge boer van de Zomerweg, die de simpele buren de weg wees in de luidruchtige doolhof, die hun de toekomst liet voorspellen, en oliebollen opdissen, en draaien in de caroussel. Toen Feikje van Fetse eindelijk, half aarzelend, half klagend begon over de trein, veegde hij de plannen om terug te gaan, met een fel gebaar weg:
- Nog lang niet, Feik! nog lang niet! Aanneme, ik tracteer! Een rondje! Allemaal drinken!
Oeds en Jurjen en Knelis, opgemonterd door vis en bier, schoven gulzig nader -: de vrouwen bukten zich met een ingehouden lach voor Herre's machtsspreuk, maar in sommige ogen draalde nog vaag een gevoel van schuld: het werd zo laat, en wat zouden de kinders zeggen, en de anderen, thuis, moesten wel denken, dat ze loszinnige heidenen waren...
De diepe avond begon, toen ze weer buiten kwamen. Cats en curaçao hadden hen inwendig gewarmd, avontuur tintelde in hun bloed. Knelis schoof de ‘grootvaders’ klauw onhandig tastend onder de arm van Sieuwk, wier gespannen boezem in het bruine jak hem al sinds de eerste borrels op was gevallen. Zo mollig had hij zijn buurvrouw niet vermoed. Zij krijste licht en sloeg hem weg, maar hij volhardde stuurs in zijn dronken verliefdheid, en toen in het gedrang niemand op hen lette, liet de eerbare hem begaan. De kaaskoopman had zijn eigen vrouw bij zich - hij liep altijd daar in de troep, waar zij niet was -, maar de rest paarde zich langzamerhand - en gearmd, lichtelijk slingerend, duwden zij zich in het donkere, overstraalde gedrang van de volle kermis op. -
Het rosse feestlicht spetterde, vetpotten smeulden bleek boven de wafelkramen, het glas en blik en koper van de decoraties lichtte grijnzend schel in de avond-illuminatie, Boukje klemde bijna vreesachtig Herre's arm. Ze stonden vooraan bij de schiettent, waar getroffen tamboers losbarstten in wilde roffelingen, waar scherpe schoten splinterend onheil aanrichtten in een hoek vol kalken pijpen; en Boukje gilde en lachte bleek, toen een lijkkist gapend opensprong, en
| |
| |
de dochter van Pharao uit haar witte duisternis verrees.
Ze schoven zich breed door de volte; Herre wist vrij baan te maken. Bij den spullebaas met den hansworst verzamelden zich velen; een doffe fanfare op de turkse trom, begeleid door het schetteren van een tuba. De eerste voorstelling was afgelopen, en de artiesten, vuile tricots over wanstaltige spierbundels, vertoonden zich ter aanmoediging op de houten voorgalerij. Bezoekers liepen uit de tent, bezweet, lachend en blijkbaar tevreden. Onder de eersten, die Herre zag en herkende, was Antje Adzers Eisinga, in gezelschap van een langopgeschoten jongen man, even mager en met hetzelfde hoekige gezicht; haar broer. Herre kende hem maar vaag; de jongen was niet in het boerenbedrijf, had iets als een landbouw-acte naar men zei, maar voerde niets uit.
Herre verloor één kort moment zijn zekerheid; zijn hand gleed van de gladde schouder van Boukje, draalde een seconde op de arm van het meisje, viel neer. Antje Adzers Eisinga... Een onaangename verdeelde gewaarwording, iets van spijt en weerzin en geheime aantrekking, bekroop hem. Hij deed onwillekeurig een pas vooruit, bedacht zich, wilde zich afwenden. Maar het was te laat. Ze stapte langs hem, zag Boukje, Sieuwk en Maai, zag den kaasventer van de streek, en den kleinveekwanselaar, allemaal woudkers, die groetten. Zij groette terug, haar broer mompelde binnensmonds: Navond.
- Och heden!
Het vrouwenkoor barstte rap om hen los.
- Oók op de kermis! Wel, wel, wel...
- De hele dag al? Hoe is 't mooglijk...
- Och heden...!
- Dat we jullie niet éérder zagen!
Herre tastte naar zijn boord, de punten zakten. Maar de das met lila lovertjes bolde nog prompt, en de vilthoed zat fier op zijn hoofd. Een duister, onwillekeurig besluit dreef hem eensklaps naar de erfdochter. Hij schudde haar hand.
- Antje...!
Hij zag het gezicht met de te grote neus en dunne mond
| |
| |
in korte schrikachtige herkenning vertrekken. Haar ogen namen hem op, haastig. Hij las er haar bang en gunstig oordeel in. Hij schoof zich voor Boukje - in een opwelling - en lachte breed.
- Wat een streeksters op de baan! En hoe waren de acrobaten?
- Gelachen hebben we...
- Allermalst, zei de magere broer.
- Kom met ons... Allemaal woudlui bij mekaar...
- Tja... ik weet 't niet... Pieter, wat zeg jij?
Pieter Eisinga keek Herre Tjallings even vorsend aan uit ongezonde ogen. Zijn hals stak ver boven de liggende boord uit, mager als bij een kale roofvogel. Zijn blik zwierf onrustig weg.
- Wat zijn de plannen?
Herre maakte een groot achteloos gebaar in de lucht, dat alles beteekenen kon.
- Plannen? We lopen achter onze neus aan, die ruikt wel, waar lol is... Wallen we dansen?
Het laatste zei hij tegen Antje, maar plotseling keerde hij zich half om, als had hij het tegen de anderen bedoeld. Toen hij haar weer aankeek, half spottend, half lokkend, zag hij, dat ook zij aan het bergumer koninginnefeest terugdacht. Ze stamelde, hij zag dat ze mee wou. Pieter mompelde iets, onverstaanbaar, maar ze maakte een fel gebaar van ongeduld met de hoekige elleboog.
Herre wachtte, hij nam de twee vrouwen aan zijn zijde snel en als in vergelijking op. Boukje was argeloos; maar ze zou gauw genoeg weten, wat hij van zins was. Ze stond daar jong en lachend, de drank had haar gewillig gestemd, haar wangen purperden zacht, en Herre dacht aan de late uren, die hij zich met haar had voorgesteld. En tegenover haar was de grote boerendochter, te schonkig, te gerekt en te weinig vrouw... maar rijk. Door Herre's lichte drankbeneveling brak een begin van berekenende sluwheid.
- Naar Van der Wielen, zei hij; - en niemand blijft achter!
| |
| |
Hij trok Boukje aan de rechterarm, Antje aan de andere. Haar hand was kil bij die van de sterke mooie vrouw; zij liep met vreemd hortende pas. Een dolle en tegelijk listige overmoed steeg in Herre; nog drong het niet volledig klaar tot hem door, waarom, maar hij wist eensklaps, dat hij die avond een onvergetelijke indruk maken moest op Antje Adzers. Hij keek om - ze waren er, Oeds en Sieuwk en Jurjen, ze volgden als steeds gehoorzaam en tot alles bereid, murw gemaakt door de alcohol. Herre liep met de twee vrouwen voorop naar de balzaal. Herre praatte, Herre lachte, Herre stiet met de voet de deuren van de concertzaal open, Herre kwam het eerst van de troep binnen, de dansmuziek overstelpte hem met geestdrift, en voor de anderen nog recht wisten, waar ze waren, nam hij Antje in sterke armen en begon midden onder de wals mee te draaien... Haar wangen kleurden zich lijdzaam en vol trage lust. Ze keek hem een keer verward aan, haar hand beefde. Herre vermeed het, naar Boukje Durks te kijken.
Toen de dans eindelijk eindigde, en iedereen klapte, vonden ze hun gezelschap om twee tafeltjes geschoven, de drank stond al voor hen. Ze werkten zich in de rij, Herre streek neer tussen Boukje en Antje. Pieter Eisinga staarde Boukje aan met grijs gewette blik. Zijn benige linkerhand speelde met de horlogeketting, een gedegen stuk goud; en de rechterhand liet in de broekzak rijksdaalders rinkelen.
In de volte, het zweet, de rook en het stof zaten de woudkers overdonderd, die hier zelden of nooit geweest waren om stadslui te zien dansen. De turfschipper alleen voelde zich ziek. Hij leunde zwaar tegen de zijwand. Oeds sperde de mond, Knelis liet het stoeien met de rijpe bekoorlijkheden van zijn buurvrouw. Herre echter roerde zich, hij sloeg op de tafel bij de muziek, hij wierp de hoed omhoog, en begon zich op te winden tot een vrolijkheid, die hij nodig zou hebben:
Sie- Sie- Siene laat me los,
| |
| |
Hij vatte Boukje's middel, hij drukte haar dicht tegen zich, zoals voorheen, alsof hij haar verbaasde en plotselinge verkoeling niet opmerkte. Daarna draaide hij zich naar Antje Adzers. Op haar wangen begonnen kleine vlekjes te gloeien. Hij stond op, hij zwaaide de jeneverkelk en viel weer in met het refrein, tot de anderen schudlachten:
Sie- Sie- Siene laat me los,
dat komt niet van de dronkenschap
Oeds begon piepend en lachend mee te zingen, Sieuwke, door de drank en buitenechtelijke liefkozing in haar betamelijkheidsgevoel verraden, zette in met schelle stem, Jurjen bromde de bas, de weer brutale Tamme floot.
Boukje wendde het hoofd af - vuurrood, geplaagd. Antje Adzers keek op naar Herre, één ogenblik lang waren haar ogen groot van bewondering, dan sloeg ze de wimpers neer. Haar broer keek zwijgend en somber-jaloers toe, hoe Herre zich uitraasde:
voel eens, hoe m'n hart klopt,
jij maakt mij het hart op hol...
De omzitters klapten in de handen, om de boeren aan te moedigen; de muzikanten letten gespannen op Herre, die hun een gulden had toegegooid, en namen de liedjes over, die hij instemde; de mazurka draaide weer, iedereen zong, Herre stond op zijn stoel en stampte als bezeten. Hij had de vaart en de heftigheid bereikt, die hij hebben wilde... nu kwam de politiek. Hij keek naar Antje, en toen ze de ogen weer verwachtend naar hem opsloeg en hij van de stoel stapte, deed hij, als zag hij haar niet, tilde Boukje op, en sleepte haar mee in de dans.
Boukje drukte zijn lippen weg, duwde tegen zijn arm, om
| |
| |
hem op een afstand te houden. Haar ogen stonden hard en toornig blauw.
- Kijk jij maar naar Antje Adzers!
Hij wierp het hoofd in de nek en lachte luidkeels.
- Antje!?
- Ja, ik bin immers maar een gewóne meid.
Herre weifelde een dansmaat. Was hij verstandig? Hier was jeugd te grijp; hij kon nog terug op de weg van zijn plannen. Maar hij verkoos het niet meer. Liefde had hij gehad, zou hij volop blijven hebben, als het nodig was. - Achter de opzettelijke uitgelatenheid van zijn feestroes stond het nieuwe wachtwoord: industrie. Het was hem in de zoete, zwetende, bedompte dollemanstroep, of een stem het in hem hoorbaar herhaalde: industrie, industrie. Een stem, die te maken had met Antje Adzers Eisinga. Onvermijdelijk nu. Hij keek Boukje diep in de ogen.
- Een gewone meid? En wàt voor meid...!
Ze waren recht tegenover het tafeltje met woudkers, recht tegenover Antje. Antje keek naar Boukje, de rechte smalle mond neep bijeen, in de ogen gloeide de naijver, die Herre verwacht had. Boukje lachte al weer, ze bemerkte niet, wat er gaande was. Toen ze zich omwendden in de pas, en Antje weer vrije blik op hen had, gleed Herre's hand onder de borstkant van Boukje. Antje beet zich op de lippen, en boog zich over naar haar anijs. Herre voelde diep de gevaarlijke triomf.
Herre bracht Boukje, die als een uitverkorene straalde, terug. Antje's oogopslag naar hem was radeloos. Hij wendde achteloosheid voor, wenkte den kellner, de jenever parelde wit tegen het koude glas.
- Proost, jongens, proost! Leve de wouden! Wij laten de stadslui zien, wat of dansen is...! Wij durven wel!
Boukje gichelde zacht bij zijn aanraking.
De turfschipper begon nu te kreunen. Hij had de handen in de maagstreek tegen het lijf geperst. Hij was doodsbleek, een zweetdroppel liep langs zijn neus. Plotseling stond hij op,
| |
| |
Hij kon de deur niet meer halen. Stadsjuffers vlogen met afgrijzen uiteen, een wijde open kring stond om Tymen heen, die zijn maag omkeerde als een vuilnisvat.
Herre was heimelijk blij: er kwam een reden om te gaan. Hij rekende haastig af, - in de trein zou hij zijn deel wel terugvorderen -, sloeg de arm om Tymen heen, trok hem naar buiten. De rest van de troep volgde verbouwereerd. De turfschipper slikte moeizaam in de koele avondlucht, hij snakte een paar keer.
- Oòòò, steunde hij opgelucht.
Ze liepen langs het water, Herre keek om naar Boukje. Maar de lange figuur van Antje gleed als een wachtende schaduw naast hem. Hij trok haar tegen zich aan. Hij hoorde Boukje verweg lachen, in de achterhoede. Even streed hij tegen zijn weerzin, toen kuste hij de droge hete mond van Antje Adzers, zoals hij het de andere had gedaan.
De klok van het station wees kwart over elf; diepe nacht voor het boerenvolk. Ze renden, om de gereedstaande trein te halen. Doodmoe, verwilderd en omwalmd van dranklucht zaten ze zwijgend in de gelijkmatige rit.
Boukje leunde tegen Herre Wiarda. Maar tegenover hem zat Antje. Haar ogen smeekten onderworpen. Herre zei evenmin als de anderen iets; doch het schokken van de wielen over de dwarsliggers herhaalde het metalen toverwoord, tot hij duizelig werd van winzieke toekomstplannen.
|
|