hemel gereinigd was, bleef er een grauwte hangen, die door het zomerloof veegde als een huiverend najaar, en zonloze stille zoeltes schiep, die het zweet onverhoeds uit lieten breken. Het was Leeuwarder kermistijd.
Herre Wiarda had zich, na het werk des morgens, op zijn best gedost: het nieuwe bruine pak met een lichtgestippeld vest; hij zag er bijna uit als een stadsheer, zijn bronzig verbrand gezicht onder het lichte haar stond bevleugeld met twee ontzaglijke boordpunten, de zware stropdas met lila lovertjes bolde op uit het hooggeknoopte vest. Kermisvrijdag, wanneer het boerenvolk inplaats van ter veemarkt naar kraam en pleziertent trekt, om zich uit te razen na duistere wintermaanden en afmattend hooizomerwerk, lokte een halve spoorwagen met woudkers: Quatrebras, Veenwouden, Valom, Zwaagwesteinde. Herre zat tussen een groepje mannen van zijn streek, breeduit, de duim gekneld in het mouwgat van zijn vest, een achteloze sigaar danste tussen zijn lippen, en hij presenteerde uit de eerste sigarenkoker, die de boeren rondom hem onder ogen kregen. De kleine wroeters met de gegroefde slimme gezichten en afwachtende ogen hadden hem op het perron al met wantrouwen en respect gegroet. Zij zaten om hem heen in de overvolle voormiddagtrein, Oeds de slager, de hartstochtelijkste kwanselaar in kleinvee, Knelis Bast die geregeld met een stuk in zijn kraag van de weekmarkt thuis kwam, en dan niet meer wist, waar de weg en waar de sloot liep, en die bij het bed van zijn kinderen even geregeld en onder snikken beterschap zwoer, - Tymen de turfschipper, een getaande kerel, die vrijwel geen woord zei, als het gesprek niet over baggelaar of ‘lange’ liep, - de gedrongen Jurjen Hoek, Feye, de kaasventer, en anderen. Zij luisterden naar elk woord, dat Herre zei, ook het onnozelste, met een wijdlopig ja-knikken, zij beaamden uitvoerig zijn schatting van het weer, en keken hem aan met hun ogen, die nog zo weinig gewend waren, vol nijd en bewondering; en toch was er in ieders blik ook die ingehouden boerse spot, die Herre volstrekt niet ontging, maar die hij niet vreesde... nu niet meer.