zoals in het begin, met losgeschud haar, de ogen neergeslagen. Dit keer was er bovendien een verlegen trillen om haar mond, alsof ze zich bewust was van de afstand tussen hen beiden.
‘De laatste nacht in dit huis, Vincent...’
Hij dacht bitter: maal jij daarom? Hij zei op effen toon: ‘De laatste nacht, voor jou althans.’
Ze kwam bij hem staan, wreef haar dunne onrustige vingers langs zijn ruwe mouw.
‘Toen je me pas kende, lagen we samen vaak op die deken...’ Ze wees naar het kermisbed. ‘... Ik wil nog één keer bij je slapen, Vincent.’
Vincent haalde de schouders op.
‘Heeft het zin? Ik ben niet geschikt meer om bij je te slapen.’
Ze hield hem eensklaps met beide armen vast.
‘Laat het aan mij over, Vincent... ik maak het je.’
Hij schudde het hoofd. Sien streek langs zijn ruwe baard, ze maakte de knoopjes van zijn hemd los, in een koketterie, grillig en plat en tegelijk onweerstaanbaar. Hij dacht aan Theo, zijn vertrek, zijn besluit, hij had zich niet willen vernederen. Sien zelf blies de lamp uit. Toen ze op het kermisbed lagen, onder de paardedeken die hij vroeger vaak voor het kacheltje had gespreid in het vroegere huis, om er haar te bezitten, had de illusie al te veel kracht. Sien omvatte hem, met zwijgende aanhankelijkheid, nagenoeg berouwvol. Hij streelde haar werktuiglijk en ouder gewoonte. Ze bekroop hem met woordloos dringen, de armen om zijn hoofd, haar droge hete mond ademde in zijn hals: ‘Ik heb een hoop lelijke gore dingen tegen je gezegd, Vincent, en een hoop gore dingen tegen je gedaan.’
‘Niet meer aan denken, Christien,’ fluisterde hij. ‘Je deed ze blind, in drift, buiten jezelf..., niet met opzet.’
Haar dringen en haar fluisteren roerden de weke plek die hij in zijn binnenste voor haar had, nog altijd. Zijn zuster in de nood. Hij streelde haar arm, haar tengere rug. De illusie, dat zij elkaar pas gevonden hadden, werd sterker. Het scheen te beginnen, hun saamhorigheid, de twee verdwaalden, de twee verschopten. Hij trachtte te vergeten dat er een leeg atelier om hen heen was, dat Siens magere bagage gepakt stond. Sien drong weer, haar mond aan de zijne, nog steeds in die mengeling van zinnelijkheid en berouw, die hem opwond. Hij had weer de neiging zich te verzetten, wat zij deden kwam hem voor als dubbel spel en zelfbedrog. Hij had haar in de afgelopen maanden nog meer dan eens begeerd, maar haar afgebeten onverschilligheid had hem belet de daad te volvoeren. Nu was zijn kracht er, tegenstrijdig en zeerdoende en daarbij vol grimmige