natuur en niets meer. Met de mensen kon hij niet meer spreken. Later...? Op dit ogenblik kwetsten zij hem, zelfs al door er te zijn. Verzinken in de natuur, die onaandoenlijk was en daardoor medicijn. Zonder de mensen - zonder Sien.
De beslissing lag er.
Hij had geen keuze meer, de nederlagen waren te groot. Iedere dag verdrong hij ze uit zijn bewustzijn; maar hier, aan de rand van het vasteland, moest hij ze eindelijk oproepen, als dingen tegenover zich zien, die de doorruiste, parelmoeren ruimte vulden.
Hij dacht met jaloezie, maar zonder de boosheid van de jaloezie, aan de kunstwerken die hij op andere ateliers had gezien, bij schilders van zijn leeftijd of zelfs jonger - de smidse van Breitner, Van Rappards tegelschilders en blinde borstelmakers, De Bocks besneeuwde molen, de zandkarren van Van der Weele. Als hij ze zich voor ogen stelde, scheen hun werking voor hem onbereikbaar. Ze leken zonder inspanning gemaakt - hij wist dat het niet het geval was, ze hadden de schijnbare moeiteloosheid van het kunnen. Ze spookten door zijn herinnering met een volmaaktheid, die ze misschien niet hadden, maar die hij er in zijn dorheid en leegte aan gaf, terneergeslagen, zwaarmoedig en gelukkig, zoals men voor een Van Goyen of een Corot staat: zij zijn al ver voorbij het weifelpunt. Hij, Vincent, had niets bereikt dan het weifelpunt. En al zeiden Theo en de kunstbroeders bemoedigende dingen over zijn vooruitgang, de Tersteegen lachten hem uit, en C.M. gaf zelfs geen antwoord meer als hij hem een pak studies zond... Hij had de regels van hun wereld, hun heilige geboden overtreden, zo leek het. Er kwam voor hem geen ruimte. Hij was, de duivel wist om welke reden, de bederver geworden van het feest, hij die alles wat ademhaalde één lang en diepzinnig levensfeest wenste. Het was meer dan mensenhersens konden verdragen...
Vrouwen? Hij had in zijn jeugd de handen nooit naar haar uitgestoken, al wist hij vroeg al dat hij nederig en machtig zou zijn in vrouwenarmen. Het kwam eropaan, in welke armen. Hij had altoos gekozen, in plaats van zich te werpen in een roes van schoonschijnendheid, die hij bij voorbaat had gewantrouwd. Hij had steeds verkeerd gekozen, niet de verkeerden. Alleen Sien was een verkeerde geweest. Hij had haar liefkozingen moeten delen met uitvaagsel en onderwereld, Carolustypen; het was voldoende geweest, om een trotse vent, die bovendien nog door de honger verzwakt is, keer op keer impotent te maken, zoals Sien het hem had gedaan. Hij dacht aan de liefdelessen die hij Sien gegeven had, toen zij samen begonnen. Hij dient haar met zijn toewijding en begeerte, zij dient hem met haar