Hoogstens kon hij er Carolus aantreffen, die zou er wel iedere ochtend zijn koffie komen lurken. Vincent stapte vanwege zijn kapotte laarzen over de waterplassen heen - als hield men daarmee zijn voeten droog! - en vroeg zich af, wat moeder en zoon samen voor gesprekken zouden voeren... hij zou er niet graag bij zijn. Hij betrad het gangetje, ging weer naar buiten om de regendroppels af te schudden als een hond en luisterde. Het was stil in het huisje, blijkbaar zat er, Gode zij dank, geen Carolus. Vincent tikte tegen de geelgeverfde deur en kreeg meteen het ‘Binnen!’ van de bekende en gehate vrouwenstem.
Toen hij voor haar stond, de brede vrouw in het zwart, schenen ze beiden een ogenblik te weifelen wat voor houding zij moesten aannemen. Moeder Hoornik had haar verwonderd kerelsgezicht het eerst in de plooi; het was een leedvermakelijke, nagenoeg gnuivende plooi.
‘Wel, wel! De wonderen zijn de wereld nog niet uit! Komt-ie toch eindelijk eens aanwaaien, de schilder... Een grote eer!’
Vincent liet de schamperheid passeren, het scheen een familietrek te worden in de oudere Hoorniks, zo vaak hij voor hen opdook. Hij keek met één blik het kamertje rond - gehaakte loper op tafel, wandrekje met Chinees porselein, merk Maastricht, een vogelkooi waarin een kleums, mistroostig geel vogeltje in een hoek gedoken zat. Hij gooide zijn pet onder de hem aangeboden stoel en slikte zijn afkeer weg. Wat was er in dit brave kamertje al niet beraamd, miszegd, gestookt? Hij nam het vierkant gezicht met de waterige blauwe ogen en het te glad getrokken haar van Siens moeder nog eens op; het was ondoorgrondelijk. Hij zei op doffe toon: ‘U moet me helpen.’
De oude vrouw vroeg met teruggekeerde verbazing, die snel in onmiskenbare voldoening overging: ‘Helpen? Ik jou? Heb je dan hulp nodig?’
Vincent keek naar de grond. ‘Het gaat niet langer tussen Sien en mij. We komen niet meer uit de ellende,... ik kan zo niet werken en vooruitkomen.’ Moeder Hoornik plantte zich breder uit in haar leunstoel. ‘Dat het niet gaan zou, wist ik al toen het begon.’ Vincent zei hittig: ‘Dat hebt u toen nooit gezegd - u hebt me zelfs geholpen, het huis voor Sien in te richten.’ De bazige vrouw snipte verachtelijk twee vingers langs elkaar. ‘Destijds, ja! Maar ik vatte wel, toen je niks van je gekrabbel aan de man kon brengen, dat 't faliekant mis zou gaan... Daar zit je nou in de puree.’ Ze veegde haar waterogen af en keek nagenoeg glunder. ‘Ik heb een huis vol moeilijkheden, die ga ik niet allemaal uitmeten,’ zei Vincent kortaf. ‘... Ik ga weg - zodra ik een oplossing heb voor Sien, en een eerlijke oplossing!’ Moeder Hoornik veronachtzaamde zijn laatste woorden; ze riep: