‘Ik spreek van mijn ideaal en dat is er een van kracht, superbe vastheid als je wilt: het brede en brutale... Voor mij zitten concentratie en pittigheid in de contour!’
De Bock hulde zich in lila rook. ‘Oho, je bedoelt, dat ik te vormloos, te romantisch ben?’ Vincent dacht: Je bent uitgeslapen ook, je hebt het al geraden, maar hij antwoordde de ander met een vraag: ‘En die niet-landschappen, die je me hebt beloofd?’ De Bock sleepte al een grote map aan. ‘Ik zal je laten zien, jij onbarmhartige, of ik ook niet eens weet, wat breed en brutaal is.’ Hij legde een aantal schetsen voor Vincent op de vloer neer, in stoer krijt en grondig gepenseelde sepia uitgevoerd. Eindelijk waren het dan gestalten: turfdragers - dus De Bock had ook die veenderij in het duin ontdekt! - en nettenboeters, een vissershaventje op de achtergrond. Het zag er zo stevig uit, dat het Vincent nagenoeg in strijd leek met De Bocks gebleken schilderskarakter. Hij stond er lang naar te kijken en bromde ingehouden: ‘Dat is om de dooie dood niet vormloos, dat is weergaas goed, zo energiek moest je nu eigenlijk naar mijn idee schilderen ook, De Bock, je zou geniaal kunnen zijn!’ De Bock keek voldaan en melancholiek tegelijk; hij dook nog één keer in de map. ‘Hier, komt dit jouw ideaal ook nabij?’ en legde Vincent een enorme tekening voor. Het was een besneeuwde molen, een romantisch maar monumentaal geval, niet helemaal af, zoals Vincent aan enkele onuitgewerkte partijen zag - daar had De Bock er kennelijk genoeg van gehad, om weer, bewust of onbewust, voor het denkbeeld der verkoopbaarheid te bezwijken. ‘Mijn ideaal?’ zei Vincent langzaam, ‘niet helemaal, maar een groots ding is 't wel, ik zou het op mijn atelier willen hebben zoals het is, het doet denken aan een in de strijd gebroken mannentors... Zonde dat je niet in deze stijl bent doorgegaan.’ De Bock zuchtte verstolen en borg de schetsen weer weg. ‘Ja, men zou wel willen, maar de hand gaat te vaak haar eigen gang, de hand is een lichtzinnig instrument en de stemming voor het
zware is er maar zelden.’ Vincent had een passende repliek geweten, maar hij hield ze voor zich.
Hij had zijn bezoek niet lang meer gerekt. Hij had eensklaps de inval gehad om De Bock naar de prijs van Scheveningse ateliers te vragen, misschien kon men hier in dit vissersdorp waar zoveel te tekenen viel, zee, landschap en menselijke arbeid, zuinig wonen en leven. De prijzen, die De Bock hem nonchalant en voor de vuist weg noemde, joegen hem de schrik op het lijf, daar lag ook de oplossing voor zijn armoe niet... Hij had een tweede inval: wat, als De Bock zo goed was hem een stukje van zijn atelier, een vierkante meter maar, in te ruimen om er zijn tekenkist en