had hem niet eerder zo hardnekkig geplaagd als in die februarimaand. O asbelt, o wereld van vergoord fabriekswater! Wat betekende deze onveranderlijkheid van het bestaan? Zou er over vijftig, honderd jaar een menswaardiger leven bereikt zijn? Of zouden karakterloosheid, versuffing, lamme christelijkheid nooit meer verdwijnen, een eeuwigdurende pruikentijd met zich slepen? Het was een gedachte, die hem even koortsig kwelde als zijn ogen zelf. Wat, als het individu, als niemand meer meetelde, alleen de grote brakke stroom, de meedogenloze beweging van het-gelijk-blijven...?
Het kon geen reden zijn er de strijd aan te geven, vals te worden met de valsen. Hij dacht soms met een steek in 't hart aan degenen, die de wapens hadden gestrekt, de jonge Bilders bij voorbeeld; hij had de misère niet weerstaan, hij had de nek gebogen, en de dood had hem geplukt als een rotte appel. En Boks, de landschapschilder, die ze pas in het gekkenhuis hadden moeten opsluiten - ze hadden hem jaren aaneen in zijn verdomhoekje laten zitten, waren hem bikkelhard voorbijgelopen; de medaille, die hij eens in Londen voor een van zijn tekeningen gekregen had, had hij voor oud zilver moeten verkopen om tenminste te eten. Nu noemde iedereen hem geniaal, ja, beter dan Diaz - nu het te laat was! Men mocht het niet zo ver laten komen, zulke existenties waren waarschuwingstekens om nooit te capituleren, zelfs niet tegen de prijs ‘beter dan Diaz’ genoemd te worden, en dat door lui die niet anders deden dan elkaar een beentje lichten! En hoe diezelfde luitjes spraken over de aftakeling van een zo nobele geest als Thijs Maris, hoe er om zijn laatste werk gelachen werd - het was akeliger dan wanneer de tweede der Marissen de hand aan zichzelf zou hebben geslagen!
Er was weer schrale troost gedaagd; Van Rappard was opgekrabbeld na zijn ziekte en de briefwisseling met hem na lange weken hersteld. Vincent had hem over zijn nieuwe werkwijze verteld en hem gevraagd te komen kijken naar de litho's; en omdat een bezoek onmogelijk zou zijn zonder dat Van Rappard in kennis kwam met Sien, had hij hem eindelijk openhartig van haar verteld ook en de vriend erbij gewaarschuwd, dat de Haagse schilders - op een enkele uitzondering na - hem vanwege deze Sien en zijn werkmansbestaan niet meer aankeken. Ja, een home had hij, al leek het vaak meer op een schip in noodweer. Hij zou Van Rappard zijn Engelse gravures laten zien, ze moesten die nodig gaan uitwisselen, hij was blij, dat ook de vriend er eindelijk een eerste genegenheid voor ging aankweken... Vincent was gelukkig, toen Van Rappard hem zelfs al vrij spoedig voor zijn doen terugschreef, en zachtmoedig-verdraagzaam