kwam met een paraplu onder éen arm door de wind, met de vrije hand hield hij de bolhoed vast. Hij bleef staan toen hij Vincent zag. Hij had, zo leek het, de armen willen uitbreiden om Vincent erin te sluiten, nu werd alleen zijn mond wijd in een grijns van amicaliteit, zijn ogen kraalden harder.
‘Zwager!’
Vincent zei, terwijl hij half naast, half afgewend bij Carolus staan bleef: ‘Ik ben je zwager niet.’
Carolus' stem lachte week, volbloedig rond als zijn hele body.
‘Wat niet is kan komen... U bent toch nog steeds van plan, is 't niet, om onze Christien..?’
Zijn u-zeggen gepaard met zijn valse schaamteloosheid lieten Vincent innerlijk verstijven.
‘Ik neem mijn besluiten als het daar de tijd voor is.’
Carolus boog lichtjes, een karikatuur van de herenknecht, die evenveel kruiperigheid als hoon in zijn strijkages legt.
‘Natuurlijk... U voelt zich als domineeszoon nog niet helemaal één met de familie Hoornik, wat? Kan ik in komen. Apropos...’
Het laatste woord klonk als apperpo. Vincent, die door had willen lopen, bleef staan ondanks het gevoel dat de ander hem op de hak nam.
‘Apropos wát?’
Carolus trok het gezicht in de valse gulle plooi.
‘Mijn moeder vraagt, waarom ze u nooit meer eens ziet. Het doet 'er echt verdriet, zegt ze, dat de man van d'r dochter...’
‘Ze ziet me geregeld,’ zei Vincent nors. ‘Ze komt toch bij Sien op bezoek? Verleden week heb ik haar nog getekend.’
Carolus schudde het hoofd.
‘U snapt het blijkbaar niet... Moeder bedoelt waarom ze u nooit meer eens bij haar thuis ziet. Voelt u 'm?’
Hij boog zich vertrouwelijk opdringerig naar Vincent toe, een lichte wasem van jenever en snuif kwam uit zijn kleren.
‘U weet toch hoe moeders zijn... Eerst heeft ze rechts en links aan kennissen en buren zoveel over u verteld, dat iedereen naar het wereldwonder begon uit te kijken...’ Hij liet zijn blik een ondeelbaar ogenblik over Vincents lompige plunje spelen. ‘En dan blijft het wereldwonder weg... en dat stéékt, weet u.’
Vincent trok aan één been. Carolus plantte de hand met de paraplu snel als een staketsel op zijn weg.
‘Ja, dat steekt. Neem mij nou. In geen maanden heb ik m'n zus gezien.