wetenschap zal maken... Ik geloof, dat ik wat heb opgelopen bij een meid.’
In Vincents hartslag klikte de kille schrik, voor hij de kunstmakker met beide handen bij de schouders pakte. Breitner was half zo stevig als hij, hij voelde zijn magere botten.
‘Maar George - als dat goddome zo is, moet je naar de dokter!’
Breitner spuwde over Vincents armen heen verachtelijk op de straatstenen.
‘Je weet hoe het is... Eerst denk je, dat betert wel over... En dan komt het chapiter van de duiten. Zó'n dokter kost geld.’
Vincent liet hem niet los.
‘Wat bedoel je met zó'n dokter? In het ergste geval laat je je van de armen behandelen, stommerd. Beter dat een paardeweeshuisdokter je van dat vuil afhelpt, dan dat je er één dag langer mee blijft lopen.’
Breitner schoof de slappe flambard achterover, en bleef Vincent aankijken bij diens onbeholpen bekommerde kameraadschappelijkheid. Ten slotte glimlachte hij weer zijn gedwongen lachje.
‘Geloof je?’
‘Ga je snert eten,’ zei Vincent. ‘En dan ga je naar het gasthuis. Gewoon aanbellen en zeggen waar het op staat... Wat verrekt het, waar ze je neerleggen: als je maar beter wordt.’
‘Ja, jij bent voor de harde onversneden waarheid, is 't niet?’ zei Breitner, grinnikte even, en keek weer peinzend. ‘Verdomd. Misschien heb je gelijk. En die paardeweeshuisdokter van jou hoef ik nou ook weer niet direct - als ik Ma een briefje schrijf, kan ik zelfs tweede klasse gaan liggen.’
Hij streek zich de puntbaard glad; zijn hand beefde nog steeds.
‘Verdomd. Ik geloof dat ik je raad zal volgen... Weet je, Vincent: dit ding vreet me levend op...’
Hij gaf Vincent een vaag, als scherts bedoeld ribbestootje, maakte zich toen snel los, stak de gracht over en wuifde nog één keer bij de deur van de gaarkeuken.
Vincent bleef hem nakijken toen de jonge schilder al in de soepkeuken verdwenen was. Hij had Breitners trillend lachje, zijn gallige blik en geslonken gezicht ook voor zich, toen hij zich langzaam wendde en de Uilebomen afliep, huiswaarts gekeerd. Er was ontdaan medelijden in hem met de Rotterdammer, maar de ontdaanheid was vrijwel het sterkst.