60. Keuromnibus
(1967)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 244]
| |
Kankrin betrad zijn huis. Half licht van glazige olielampjes in de hal, op de gangen. Hij sleepte zich naar de deur van zijn kamer. Hij zag Tonka op blote voeten en in een lang hemd opduiken, stotterend en slaapdronken, het haar in de ogen. Hij joeg hem met lam gebaar naar zijn slaapstee terug. Hij verliet zijn deur weer en liep door tot hij voor die van Irina's sterfkamer stond. Hij wist niet waarom hij op dit ogenblik aan die kamer alleen nog denken kon als aan een sterfkamer. Hij stond lang stil voor de deur. Hij kon zich alles voorstellen wat daarbinnen was, de ronde ingelegde tafel met de albasten lamp, het porseleinkastje met Meissener poppen en dieren, de theetafel, de volgepropte boekenmolen naast het bed. Alles zoals het ten tijde van Irina's sterven was blijven liggen en staan. Hij zag de kamer niet alleen, hij rook haar ook, de stoffige reuk van vermufte lavendelzakjes tussen vermuft linnengoed, immortellen in vaasjes, ongeluchte gordijnen, de dubbelgevouwen Toerkmeense plaid, rood op zwart, waaronder zij te bed lag... het wassen beeld dat nog langzaam praten kon, het smal en schamper lachje op haar ziek gezicht. Kankrin leunde met het hoofd tegen de deurpost terwijl zijn hart al pijnlijker samenkromp. Hij had eindelijk begrepen wat er achter deze deur was opgesloten - wat hij tot deze dag toe ontlopen had. In de kamer van Irina zat de dood. Hij, Fjodor Kirillowitsj, had onder één dak gewoond met de dood en het alleen niet willen weten, tot twee lijfeigenen hem de les hadden geleerd. De dood was niet meer te ontkennen, die zat hierbinnen en wachtte - een glimlachende hoogmoed, een schampere onverschilligheid - tot de deur zou worden opengedaan, zodat hij naar buiten kon treden en opeisen wat hem rechtens toekwam. Fjodor Kirillowitsj Kankrin leunde zwaarder tegen de deur vóór hij de klink aanraakte en langzaam naar beneden drukte. |
|