‘We binden de paarden tussen de bomen, Fjodor Kirillowitsj,’ fluisterde Skawronski. ‘Hopelijk hinniken ze niet. Dan is onze pret bedorven - én de hunne, natuurlijk.’
Kankrin steeg zonder te antwoorden van de merrie en trok haar enkele meters tussen de sparren. Hij tuide haar losjes aan een van de stammen zodat ze makkelijk bij het kniehoge gras kon dat rondom de bomen opschoot.
Skawronski, die zijn rijdier op dezelfde manier had vastgezet, naderde en nam Kankrin vertrouwelijk bij de arm.
‘Ik weet niet of ze er al zijn,’ zei hij weer op gesmoorde toon. ‘Pawlik is in elk geval onderweg... Wat er ook gebeurt, mijn waarde, doe mij één genoegen: word niet boos op dit paar...’
Kankrin herhaalde in eerlijke verwondering: ‘Boos? ...Ik heb ze nog niet gezien.’
Skawronski kneep hem even in de arm.
‘Juist. Ik heb u bij onze vorige ontmoeting horen spreken over beslissingen. Daarom vraag ik u nu: wát er ook gebeurt... Neem mij mijn openhartigheid niet kwalijk, Fjodor Kirillowitsj. Ik zou mijn smid niet graag kwijt raken; men vindt tegenwoordig zo gauw geen goeie ambachtslui terug...’
‘Uw smid kwijtraken, Gleb Michailowitsj? Ik zie niet in wat ik daaraan zou kunnen af of toedoen...’
Skawronski kuchte nauwelijks hoorbaar.
‘Toch wel, mijn waarde. Ik zou hem kwijt kunnen raken als u kwaad zou worden op die zwarte meid van u en haar verbieden met Pawlik te trouwen...’
Kankrin deed of hij de uitdrukking ‘zwarte meid’ niet gehoord had. Hij bleef oprecht en somber verbaasd omdat Skawronski in zijn redenering zover dóórdacht.
‘Trouwen? Maar ik veronderstelde dat het een minnarij was, Gleb Michailowitsj, een boerse vrijerij en anders niet...’
Skawronski lachte voor het eerst weer maar het klonk niet echt. Hij dempte meteen zijn stem.
‘Ik spreek van trouwen omdat u net zo goed als ik weet dat het trouwen wordt zodra het kind geplant is. Dat is de normale weg bij al deze boerse vrijerijen, zoals u het noemt, al beginnen ze nog zo zedigjes. Dat zal ook hier het verloop zijn. Ik zeg u nog eens: ik ben erop gesteld mijn smid te behouden... ik zie hem, voor het geval u zich tegen het huwelijk kanten zou, niet graag met zijn liefje ontvluchten...’