zei na enkele ogenblikken met weerspannige tong: ‘Ik vermoed het... Met een smid, zegt u?’
‘Pawlik, mijn smid, jawel, u kent hem, hij heeft meer dan eens een paard van u beslagen... Pawel Nikititjs. Monumentale jonge kerel, u moet hem zich herinneren.’
Kankrin herinnerde zich op dit ogenblik niets en niemand. De naam Pawel Nikititsj klonk hem uit Skawronski's mond, in Skawronski's spreekmanier, als gefingeerd in de oren. Hij herhaalde: ‘Nikititsj? Natuurlijk. O ja. Ik herinner mij hem...’
Skawronski glimlachte weer op die dunne, elegante wijze die de Europese heer in hem moest onderscheiden van de Russische bojaar.
‘Een curieuze geschiedenis, Fjodor Kirillowitsj. Ze komen 's avonds na zonsondergang bijeen in de oude vlasschuur op de grens van onze landgoederen. Mijn rentmeester heeft hen daar dezer dagen voor het eerst gezien. Het curieuze is namelijk dat ze het niet zonder kijken schijnen te kunnen stellen. Primitief én geraffineerd: liefdeswoede van onze boeren bij kunstlicht...’
Kankrins tong bleef dik en weerbarstig onder zijn gehemelte.
‘En u... u hebt ze ook gezien?’
Skawronski's zweepje veegde weer door lage takken.
‘Mais évidemment! Ik zou mezelf zo'n amusement niet kunnen onthouden!’
Kankrin was opeens vol woede. Huichelaar! dacht hij. Emancipatie van de lijfeigenen. En tegelijk voyeur spelen bij de minnarijen van twee plebejers! Gleb Michailowitsj, je bent met al je Franse tussenwerpsels en liberale airs net zo'n bojaar als ikzelf, je kijkt net zo diep of dieper op het volkje neer als ik! Terwijl Kankrin het dacht, stak de pijn van de naijver al, het verlangen om te weten ofschoon hij al wist, het verlangen om te zien wat de ander gezien had. De blos die pas was afgezakt gloeide weer op zijn kaken.
‘En ze komen daar samen... werkelijk iedere avond?’
‘U schijnt zich voor het geval te interesseren, Fjodor Kirillowitsj!’
‘Natuurlijk,’ zei Kankrin stroef. ‘De gedachte dat dit volkje eigenmachtig...’ Het kon hem al niet meer schelen of de ander zag hoe het opgewelde bloed zijn gezicht donker kleurde. Men kan ook een kleur krijgen van woede. ‘Wat doet men tegen zo iets, Gleb Michailowitsj?’
Skawronski haalde de schouders op.
‘Wij hebben ons van oudsher niet met het paren en baren van de ons toevertrouwde zielen bemoeid,’ zei hij, ‘tenzij we dan zelf een aanleiding