regen, een brok logge en deemoedige boerenlist. Hij stond met zijn doorweekte muts in de hand en boog en raakte het somber tapijt aan; hij verrees weer zwijgend zonder zijn ogen op te slaan, wachtend tot de landheer hem het bevel zou geven om te spreken. Kankrin zette zijn hielen ongemerkt schrap tegen de grond; ook zijn stem zette zich schrap:
‘Jij hebt nieuws voor me, zeggen ze?’ Hij beet zich op de lippen voor hij de verfoeide naam kon uitspreken. ‘Nieuws van Anna Timofejewna, naar ik aanneem?’
De dorpsoudste boog het hoofd. Hij opende de mond en sprak met gedragen sonoriteit; nagenoeg een grafstem. ‘Anna Timofejewna. Uwe Genade heeft 't geraden. Ze is sinds gisteravond terug in het dorp, bij haar tante.’
Kankrin liet de woorden van de dorpsoudste in zich bezinken. Annoesjka was dus gevlucht; zij had zich aan hem en zijn macht onttrokken. Het hoorde er bij, o ja, het was Anna Timofejewna ten voeten uit - maar het was strafbaar ook. Kankrin staarde naar zijn voeten die in de oude pantoffels onder het nachthemd uitstaken, naar de uitgesleten plek in het tapijt waar hij als hij op de divan zat altijd met de laarzen over schuurde. Heel de onmogelijke situatie waarin hij zichzelf met zijn greep naar deze ketellapster gebracht had stond hem voor ogen. Een troep ginnegappend huispersoneel, een horde dorpsvolk vol goed verborgen leedvermaak, en tussen hem, de barin, en die bange en slaafse horigen: zij die hem, zo zag hij nu, geschoffeerd had van hun eerste ontmoeting af aan.
Het bloed steeg hem traag naar het hoofd. Het was of zijn ergernis de pijn verdreef. Hij keerde zich met een rukje naar de dorpsoudste.
‘Matwejitsj! Jij hebt zelf haar mijn bevel overgebracht om zich op het herenhuis te melden. Ik heb haar hier in dienst genomen. Jij zorgt dat ze hier terugkomt... vandaag nog! Met of zonder geweld!’
Agafon Matwejitsj was een stap teruggedeinsd, zacht en behoedzaam, het hoofd tussen de schouders getrokken, de blik hardnekkig naar de grond. Kankrin had hem om de oren willen slaan, er nog veel meer uitgooien, woorden die beten en beledigden, beschuldiging en bedreiging. Toen dacht hij: waarom mijn nederlaag zo nadrukkelijk ten toon spreiden? Voor een dorpsgek die zich alleen maar verheugt omdat hij mij buiten zichzelf ziet en niet weet hoe gauw hij dat moet rondvertellen? Hij liet zich op het bed terugvallen en grauwde: ‘Naar huis, Matwejitsj... en meteen!’
Hij keek niet meer op terwijl de dorpsoudste met boerse heusheid, die voor een deel uit aangeleerde manieren en voor een groter deel uit angst