60. Keuromnibus
(1967)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
afliep suste Kankrin niet als doorgaans in slaap. Hij zag tegen de nacht op. Hij had zich half uitgekleed, maar zich daarna in de oude pelsmantel gewikkeld die hij als kamerjas gebruikte en op de divan uitgestrekt. Hij had Tonka gelast de groenbetegelde, tot de zoldering reikende haard aan te maken en hem een kruik eigengestookte te brengen. De brandewijn was belegen, lichtgeel en bijtend rauw in de keel. Kankrin had de hartige schotel met augurken, rolletjes ham, uien en zwart brood weggeschoven die Tonka naast de drank had neergezet. Hij wilde deze avond niet drinken voor het gerekte plezier van de drank maar om snel slaperig te worden. De wodka gloeide in zijn hoofd met een hitte die door ongewone helderheid werd gevolgd. De twee olielampen in de kamer beantwoordden die opgeschroefde klaarheid in zijn schedel - zo leek het Fjodor Kirillowitsj - met een vinniger samentrekken van hun vlam. De slaap was verder weg dan ooit. Kankrin gooide de pelsjas van zich en stond op. Hij liep naar de gang die het huis in tweeën deelde, een lage koker van duisternis waarin één kaarsje brandde. Hij stond lange tijd onbeweeglijk en met gesloten ogen te luisteren. De regenval klonk hier zachter en eentoniger. De helderheid in zijn hoofd begon pijn te doen. Een ogenblik dacht hij: de Zigeuners! De voorstelling van de stromende, inktzwarte nacht buiten, drab en doorweekte kleren, schrikte hem af. Hij keerde terug in de kamer met het gefronste lamplicht, de geur van sterke brandewijn en augurken, de lucht van zijn eigen onrustige lichamelijkheid. Hij begreep al te goed wat hij sinds dagen had gewild, waarop het hele dorp en het dienstvolk op het herenhuis en godweet de sloerie zelf gewacht had. Hij schelde Tonka. De kamerdienaar-in-spe sperde zijn van slaperigheid roodgewreven jongensogen toen Kankrin hem het bevel toesnauwde: ‘Je weet wie Anna Timofejewna is? De nieuwe? Hierheen brengen!’ en draafde daarna op klepperende laarzen naar het bijgebouw waar de dienstboden sliepen. |
|