Fjodor Kirillowitsj liep door het huis, het leek hem dat hij iets zoeken moest, hij maakte telkens rechtsomkeert als hij de keuken en het kwartier van het dienstvolk naderde. Hij was het meest in de stoeterij. De dieren leidden hem af, maar hij had de zekerheid dat de stal- en paardeknechten hem behoedzaam gadesloegen vanonder hun lage voorhoofden en vervilte haren, als wachtten zij ergens op. Gespuis! Kankrin luisterde naar de opmerkingen van Foma zonder dat één woord tot hem doordrong. Hij hield zich het langst op bij de witte merrie; het dier begroette hem elke keer als hij opdook met schuldeloze blijheid die ook al ergerniswekkend op Kankrin werkte. Hij bemerkte dat Soeliko hem bij zijn verlaten van de stal telkens met onverholen teleurstelling nakeek. De laatste keer kwam Kankrin in een hinderlijk besef van verzuim terug, sloeg zijn armen om de krachtige, fraaie hals van het dier en fluisterde hem toe: ‘Geduld tot een andere keer. Ik heb nu geen zin in ritjes.’
Het was waar, hij had in niets meer zin. Hij verveelde zich zelfs zo dat hij er nu en dan over dacht naar de vroegere kamer van zijn vrouw te gaan waar een kast vol met Franse en Engelse romans stond, Dickens, Paul de Kock en Dumas, en uit louter spleen te gaan lezen. Hij bleef elke keer voor de sombere eikenhouten deur staan; hij was opeens bang als zou Irina daar binnen onder de Toerkmeense plaid op haar sofa liggen, waskleurig, de onnatuurlijke kinderlijke krulletjes over het voorhoofd, het vrouwenlachje om de mond dat sluw en sprakeloos verried hoe dubbel en dwars zij hem doorzag... Ook nu nog. Hij dook weer weg in zijn eigen kamer. Hij wist dat lectuur geen geneesmiddel was tegen de naderende inzinking.
Hij was verwonderd toen Tonka op een middag onvoorzien en schuchter met een briefje kwam opdagen: een knecht van de Skawronski's had het gebracht, hij wachtte aan de buitentrap bij de veranda of hij soms een antwoord mee terug moest nemen. Fjodor Kirillowitsj brak het briefje open. Skawronski's handschrift - hij schreef nog in het Frans bovendien - was elegant en vluchtig, door en door het handschrift van een liberaal, vond Kankrin. De inhoud van het briefje versterkte zijn prikkelbaarheid: de buurman-landheer meldde dat er weer eens Zigeuners in de omtrek waren. Ze hadden zich thans genesteld in de Vosseval, hij had hun al een bezoek gebracht, er waren een paar fameuze muzikanten bij. ‘Natuurlijk, Fédor Cyrillovitch, moet u uw dorpsoudste laten waarschuwen; als de boeren niet uitkijken zal hun de laatste kip ontsnaaid worden, om van hitjes en varkens maar te zwijgen. Voor de rest en wat de betere talenten van het zwerversvolk aangaat: aangename distractie.’ Het briefje sloot met één enkele, luchtig getekende initiaal, de halve maan van de letter S in het