60. Keuromnibus
(1967)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
wel als het buitgemaakte fregat, de haven van Point-à-Pître, ‘met onbekende bestemming’ zoals het heette, hoewel een ieder wist dat ze naar de noordzijde van het eiland gedirigeerd zouden worden. Terzelfdertijd bereidde Chrétien het proces tegen de gevangen genomen aristocraten en koningsgezinde planters voor. David behoorde tot de weinigen die dit laatste wisten, zij het ook niet tot de ingewijden die werkelijk deel hadden aan de opzet van het geding. Victor Hugues en generaal Aubert bevonden zich buiten bij de soldaten, maar David hoorde van Marotte dat zij terug zouden komen om het proces bij te wonen. De grote zaal van de Assemblée waar zich publieke tribunes bevonden, was in gereedheid gebracht, want het proces zou een aangelegenheid worden van de gehele bevolking, - een waarschuwing aan de vijanden van de republiek die zich nog in de stad mochten bevinden, een bezieling voor de republikeinen om minder dan ooit te wankelen. David had niet bij het rechtsgeding aanwezig willen zijn, maar hij hoopte er Hugues terug te zien die hij op een of andere wijze begon te missen. Hij was nerveus en verstrooid, werkte slecht en ging des avonds, inplaats van achter het raam te zitten en naar buiten te staren of de lamp aan te steken, te etsen en te lezen, vroeg naar bed. De hete onrust van de voornacht en de onrust in zijn gedachten lieten hem meestal niet slapen. Dan verliet hij het huis en zwierf door de stad om het leven van zijn medemensen te bespieden. Hij stond stil voor de café's waar een door hem verwenste en niettemin gehoorzaamde schroom hem verbood binnen te gaan, ofschoon hij door de volte en het babbelen der bezoekers onder talloze brandende kaarsen bekoord werd. Hij zag door neteldoekse muggenetten de officieren met de Creoolse meisjes dansen, en halfbloeden en petits blancs in hun clubs kaarten, biljarten, of ook alleen maar op de terrassen zitten om zich de insekten pijprokend van het lijf te houden en te luisteren naar het voorlezen van de couranten. Soms liep hij ook wel langs de schouwburg waar het mysteriekind Coelina nog altijd tranen en applaus bij een veelkoppig publiek scheen te wekken. Het was ver buiten zijn dagelijkse kring van gevoelens en arbeid, maar het lokte. Een nieuw heimwee kwam over hem. Hij benijdde bij vlagen Scipion en Bonny die met het merendeel der zwarte troepen tegen de Engelsen waren uitgerukt, en die hij nu zij er niet waren ook al begon te missen. Hij benijdde zelfs Hatuey met wie hij een enkele keer gesproken had, maar die weinig tijd meer had omdat hij rusteloos de waardigheidsbekleders van de republiek van en naar hun bureaus reed. Zij allen deden iets; zij hadden een doel. | |
[pagina 188]
| |
Hij betrapte er zich op dat zijn doel eigenlijk nog niet bereikt was. Het wonen in Bastiats huis, het schilderen en rondslenteren kon geen doel zijn. Het had iets van een voorbereiding, een overgang... meer niet. Aan de vooravond van het proces, toen de dag op verdwijnen stond en David zijn kookschaal stond schoon te schuren, kreeg hij opnieuw bezoek van Marotte die ditkeer het zonnescherm voor een enorme vilthoed verruild had. De secretaris was geheimzinnig, en rook niet eens naar alcohol. Hij wenkte meer dan dat hij het zei dat David vlug met hem mee moest gaan. Terwijl David naast hem voortliep en vragen stelde, was hij de zwijgzame die af en toe kalmeren moest: ‘Je zult wel zien, je zult het wel bemerken...’ Davids nieuwsgierigheid groeide haast beklemmend, toen ze eindelijk de binnenplaats van het grote huis bereikten. Alle ramen waren verlicht en de langs elkaar glijdende mensenschaduwen verrieden de aanwezigheid van vele bezoekers. In het voorhuis stonden militairen bij elkaar; zij droegen zorgvuldig geborstelde uniformen, glimmende laarzen en degens waarover een vuurstreep liep. Hun gezichten stonden plechtig en feestelijk, al even feestelijk als die van de burgers en burgeressen die op de corridor zaten als wachtten ze ergens op. De oude Hannibal en een paar andere negerbedienden liepen met grote zilveren bladen vol glazen en met champagneflessen in sneeuwwitte servetten. Marotte, een oogwenk snuffelend boven de flessen, trok David mee tussen de lachende en elkaar toedrinkende gasten door, waarvan velen de kokarde van een officiëel ambt op de jas droegen en duwde hem de salon binnen, waar de wandkaart nog steeds hing. David bleef staan. Er stond een klein groepje mannen, een paar militairen en burgers, bijeen; David herkende het eerst de lange, zorgzaam geklede Chrétien. Daarop gingen een paar blanken op zij en Victor Hugues trad met een gezicht vol triomf en trots uit de kring op David toe. ‘Voilà, citoyens, onze zwarte vriend, waarover ik het had... Ik heb op je gewacht, David.’ David keek, lichtelijk bedremmeld en tegelijk getroost, naar de zes of zeven gezichten die nu onderzoekend, nieuwsgierig, maar zonder uitzondering met welwillendheid naar hem werden toegekeerd. Zelfs het bruine, houtkleurige mombakkes van Chrétien was ontspannen, de schrandere koelte van zijn ogen warmer dan David ooit had gezien. Hugues stak de hand half gebiedend, half uitnodigend naar hem uit. ‘Kom, kom - wat draal je? Wij hebben goed nieuws voor je - wij kunnen het hem toch vertellen, burgers...? Baron!’ riep hij door de deur die open was blijven staan tegen een van de flesdragende negers, ‘champagne | |
[pagina 189]
| |
voor David!’ Hij was opgetogen en overmoedig als een schooljongen, terwijl Baron zich haastte David in te schenken. ‘Funny, that we still should have black barons, eh, after we've abolished all white ones,’ schertste hij onderwijl tegen de blanken, die lachten en hun glazen lieten bijvullen. David stond met de kristallen coupe in de hand, innerlijk nog altijd even bevreemd en vol spanning, maar het was een strelende, gelukkige spanning. Hugues keerde zich met het glas hoog in de hand naar hem toe: ‘Je kunt drinken op het welzijn en de overwinning van de Franse Republiek en de Nationale Conventie,’ zei hij, terwijl zijn jongens-trots onder de plechtige woorden bleef stralen. ‘Wij hebben vanochtend de Engelse batterij te Petit-Bourg bestormd en genomen!’ ‘Vive la patrie!’ zei een van de officieren; er werd opnieuw gejuicht en de glazen klonken muzikaal tegen elkaar. ‘Vivent nos soldats!’ zei Chrétien wiens uitbundigheid David bijna ongepast voorkwam. ‘Vivent nos réprésentants du peuple!’ riep een van de gasten in burger. David hief ook het glas, maar minder overmoedig dan de anderen. ‘Mijn gelukwensen, citoyens,’ zei hij. Hugues keek hem lachend aan. ‘Drink, David... drink! Weet je wat deze overwinning zeggen wil, kunstenaar? Dat het kamp van Berville vrijwel ongedekt ligt, - dat we nu maar hoeven te landen om de Britten op te sluiten in het schuilhol dat ze voor zichzelf gebouwd hebben...!’ Weer dronken allen, en ook David dronk zijn glas tot op de bodem uit. Het was of er fijne licht-aderen achter zijn ogen begonnen te trillen, zij trilden door heel zijn hoofd en door zijn lichaam met koele vurigheid; in elk van zijn zenuwen tintelde verwachting. Hugues zette zijn lege glas op het tafeltje neer en trok hem uit de kring naar een hoek van de kamer, naast zich op een bank. Weer was het blauw van zijn ogen violet, de Romeinse, gouden hardheid van zijn trekken verzacht in een nagebleven lach. ‘Ik heb je hier niet laten komen, om alleen maar te drinken op het succes van blanken en zwarten,’ zei hij; ‘ja, ook van de zwarten, want jouw negers hebben schitterend gevochten... Ik heb een opdracht voor je.’ David verbaasde zich. Het scheen een slecht-gekozen ogenblik voor een opdracht, al kon het voortkomen uit de jubelstemming van de volksrepresentant juist nu een nieuw portret van zichzelf of van Chrétien te | |
[pagina 190]
| |
laten maken. Hugues scheen zijn gedachten te raden; hij schudde snel het hoofd. ‘Ik bedoel geen schildersopdracht,’ zei hij; ‘al heeft het daarmee toch weer te maken... Ben je eigenlijk volleerd in je kunst?’ ‘Ik geloof niet dat een kunstenaar dat ooit van zichzelf kan zeggen,’ zei David. Hugues schudde het hoofd in een niet-kwetsend ongeduld. ‘Ouiche... Ik bedoel: zou je naar Parijs willen gaan om je verder te bekwamen?’ De lichtdraden in Davids hoofd en zenuwen sprongen als snaren, en het was of de dunne echo door zijn hoofd vloog. ‘Parijs...!’ ‘Ik zie het,’ zei Hugues tevreden. ‘Ik zie het al lang. Je wilt het. Goed, David. Weet je dat er in Parijs een groot schilder woont die net zo heet als jij? Hm, je tong zit verduiveld vast vanavond... Het hindert niet. Je zult je spraak te rechter tijd terugkrijgen. Ik zal je brieven meegeven voor Parijs, voor het Conservatoire des Arts en voor de schilder David... Ze zullen je aannemen als ze je werk zien. Ik zal voor alles zorgen, - wat heb ik gezegd? Ik verlies je belangen niet uit 't oog, ik heb weinig verstand van kunst, maar ik bescherm de kunstenaars...’ Nu lachte ook David om de herinnering aan de veelgebruikte zinswendingen. Daarop werd Hugues ernstig. Zijn stem daalde: ‘Morgenochtend, vóór het proces tegen de royalisten begint, wordt onze overwinning publiek gemaakt. Dat zal indruk maken, ook op hen... Maar ik wil dat ze het in Parijs ook zullen weten. Ik heb dringend een boodschapper nodig. Ik kies jou. Jij bent een neger, en niemand zal verwachten dat je rapporten aan de regering overbrengt. Compris? Hoor goed toe: morgennacht, zodra het donker is, valt de brik “Inflexible” de baai binnen... niet aan de havendam, maar in een van de inhammen aan de kust van La Basse Terre, bij Point d'Evêque. Vóór de ochtend zal ze weer vertrokken zijn, met jou aan boord en met bestemming: Nantes. Ik laat je in alle stilte met je boeltje, het vrijgeleide en de brieven voor de regering aan boord brengen. De rest wijst zich vanzelf.’ Brik. Vrijgeleide. Nantes. Frankrijk. Ik ga naar Frankrijk, dacht David. Ik ga naar Parijs. Het is een fantastische droom. Pas op, dit stort als een kaartenhuis in elkaar... Ik ben ingeslapen en zal wakker worden als de negerslaaf David. Het is alles onwaar: Massou, de vaudoux, de bestorming van het fort, Victor Hugues, het huis van Bastiat, Perle... Hij knipperde zwaar met de ogen, maar hij wist dat het geen droom was, want Victor | |
[pagina 191]
| |
Hugues zat naast hem en dit ogenblik was alleen maar te groot en ongerijmd om door hem bevat te worden. Hij keek Hugues aan die hem met een milde spot opnam. ‘Nog altijd met stomheid geslagen... Het mag, als ik dan maar niet voor dovemansoren spreek.’ ‘Het is veel te veel,’ zei David met moeite; ‘het is als een wervelwind die iemand van zijn adem berooft...’ ‘Ik kan het me indenken,’ zei Hugues; ‘maar ook een cycloon gaat voorbij. Je zult je best moeten doen om het in rust te bevatten, en daarvoor heb je nog een heel etmaal... Ben je het eigenlijk met mijn voorstel eens?’ ‘Als kind heb ik al naar Parijs willen gaan, citoyen,’ zei David. ‘Allons bon!... Alleen moet ik je nog op één ding wijzen: de Britten zijn ongehoord waakzaam op zee en kruisen overal. Ik hoop dat de brik er doorheen komt. Ik mag je niet laten gaan, zonder je op dit gevaar te wijzen. Het zou kunnen gebeuren, dat je... ce que la providence ne plaise... in Bristol of Portsmouth aan een Engelse lord wordt verkwanseld. Engeland heeft de slavernij niet opgeheven, zoals je weet.’ Davids hoge stemming week niet voor het schrikbeeld dat Hugues opriep. ‘Ik waag het, citoyen... Het vooruitzicht is te groot, om het niet aan te durven.’ ‘En... spijt het je niet van het huis?’ ‘Het huis is geen hoofdzaak meer, citoyen.’ Hugues klopte hem op de knie. ‘Goed gesproken... Ik was een ogenblik bang dat je tegen reis en risico op zou zien. En denk er aan, David, ga niet meer uit vóór je mijn volledige orders hebt... Ach - het proces!’ ‘Ik was niet van plan er heen te gaan, citoyen.’ Hugues keek hem aan of hij het wel meende. ‘Toch jammer. Burger Chrétien houdt een aanklachtsrede die je zou interesseren. Nu ja. Je kunt in Parijs inhalen wat je hier mist. Ook daar is de revolutie niet voltooid, men is er nog altijd waakzaam, en men spreekt er voortreffelijk... Wil je nog een glas champagne? Vraag het aan Hannibal of Baron.’ Hugues stond op en keerde naar het groepje terug dat zich niet in zijn gesprekken had laten storen. David begreep dat het onderhoud - al of niet door champagne gevolgd - was afgelopen. Hij boog voor het kleine gezelschap, boog voor Hugues afzonderlijk die hem toewuifde, en verliet de kamer. Toen hij beneden kwam zag hij dat Hannibal en zijn helpers | |
[pagina 192]
| |
bezig waren, in een van de vertrekken de tafels te schikken voor een feestelijk souper. Het aantal bezoekers was nog groter geworden en op de binnenplaats moest hij zich een weg banen tussen de calèches en postkoetsjes van de laatst gekomenen. |
|